Unne Gewone Goeie Mens
Nog Steeds…
In de eerste dertien jaren van mijn leven was jij de lieve hand die mij ongevraagd en vanzelfsprekend bescherming en richting bood.
Jij was het oog dat met zorg en liefde op mij rustte.
De schouders die me droegen opdat ik veilig en ongeschonden een nog ontluikend levenspad op kon gaan.
Nu zo vele jaren na jouw overlijden ben je in mijn hart en ziel nog immer de rots
waar ik in donkere dagen met vertrouwen op kan staan.
Jij bent als een veilige haven waar ik altijd thuiskomen mag.
Jij bent een muziekstuk gecomponeerd in een ver verleden
dat tot op de dag van vandaag nog onveranderd duidelijk en prachtig doorklinkt.
Een muziekstuk waarop ik gedurende de rest van dit bestaan mijn levensdans kan voortzetten.
Jij bent als zo’n sprankelende melodie uit vervlogen tijden
maar zo helder en iedere keer verrassend nieuw
zodat het voelt alsof het vanmorgen is geschreven.
Ik ben trots dat ik jou nog steeds “Ons Pap” mag noemen…..
Voorwoord
2 Juli 2012, een e-mail van onze Piet:
“Het (eventueel) manuscript over ons Pap wil ik ook weer door twee mensen laten (voor)lezen....
Zit te denken aan ons Maria (die zou natuurlijk het meeste over ons Pap moeten weten...) Zou jij eventueel de andere willen zijn?
Voel je niet verplicht!
Ik hoor het eventueel wel.”
Mijn antwoord:
“Hoi Piet,Voorwoord
2 Juli 2012, een e-mail van onze Piet:
“Het (eventueel) manuscript over ons Pap wil ik ook weer door twee mensen laten (voor)lezen....
Zit te denken aan ons Maria (die zou natuurlijk het meeste over ons Pap moeten weten...) Zou jij eventueel de andere willen zijn?
Voel je niet verplicht!
Ik hoor het eventueel wel.”
Mijn antwoord:
…...
En ik zou graag die andere voorlezer willen zijn.
groeten,
Anton ”
8 Juli 2012, een andere e-mail:
“Hallo Zus en Broer,
Ik heb een verzoek aan jullie....
Willen jullie het Voorwoord schrijven?
Gewoon afzonderlijk van elkaar...”
Mijn antwoord:
“Ja natuurlijk wil ik dat Piet, lijkt me leuk”
Maar meteen na dat antwoord kreeg ik de bibbers. “Wat moet ik daar dan voor opschrijven?
Ik heb ons Pap bijna niet bewust meegemaakt.“
Nadat ik een tijd daarover gemijmerd had bleek dat natuurlijk een verkeerde gedachte te zijn. “Ik hoef toch niks over ons Pap in dit voorwoord te zetten, dat doet onze Piet toch in dit boek?”
En nu, nadat ik een heel stel verhalen gelezen heb, blijkt dat hij dat ook veel beter doet dan ik het zou kunnen. Nee, het enige wat ik hier kan vertellen is wat het proces van het (voor)lezen, zoals onze Piet het noemt, met mij heeft gedaan. En dat is gewoon iets heel positiefs!
Ons Pap is, na meer dan 47 jaar, veel meer voor mij gaan leven door alle verhalen die hier verzameld zijn. Ze zijn op zo'n manier geschreven dat ik ons Pap regelmatig voor mijn geestesoog bezig zie met klussen, de opvoeding van zijn kinderen, zingen, streken uithalen of wat hij ook maar aan het doen is hier in het boek.
Leuke bijkomstigheid is, dat ik nu ook weet waar de streken van sommige broers en zussen vandaan komen.
Een ander, misschien nog wel positiever, effect is dat het contact tussen onze Piet en mij, en ook mijn gezin, weer terug is op het niveau zoals dat jaren geleden was.
Maar nog eventjes terug naar het boek. De verhalen en verhaaltjes hier laten zien wat voor een man ons Pap was, hoewel dat natuurlijk nooit voor honderd procent gedaan kan worden. Daarvoor zijn alle mensen, en dus ook Hermus van Rosmalen, te complex.
Het zijn lieve, leuke, ondeugende en ontroerende inkijkjes in het leven van iemand die ik veel te kort heb mee gemaakt, maar door dit boek toch beter heb leren kennen.
Ik heb ze met veel plezier gelezen en ben er van overtuigt dat elke andere lezer dat ook zal doen.
Anton, Oss, 29 augustus 2012
Inleiding.
Op zoek naar mijn vader…
Ik stel mezelf de vraag “waarom nu ineens die drang om je vader beter te leren kennen”?
Komt het voort uit de behoefte om bepaalde “lege” stukken uit mijn jeugd in te vullen? Of uit het gemis dat ik nooit als volwassen man de gelegenheid heb gehad om mijn vader echt te leren kennen?
Hij staat als een ontzettend lieve en leuke vader in mijn geheugen gegrift en ik wil dat gevoel bevestigen en bewaren.
Voor mijn zussen en broers, voor hun kinderen maar vooral voor mijn eigen zoon.
Misschien is het feit, dat mijn zoon deze opa nooit heeft gekend, wel de grootste drijfveer voor mij om dit boekje te schrijven.
Ons Pap zou een geweldige opa zijn geweest!
Confronterend en soms pijnlijk is het herbeleven van zijn ziekbed maar gelukkig zijn er ook veel andere, vrolijker stemmende herinneringen.
Een van mijn vroegste herinneringen is er een aan de Heescheweg in Oss.
Mijn vader en ik willen daar de weg oversteken en er komt een legertruck met schreeuwende, dienstplichtige soldaten voorbij. Als kind van een jaar of vier was ik geschrokken en bang. Mijn vader nam mij bij de hand en ik voelde me beschermd.
Het is mooi te merken, dat zussen en broers, over dat bij de hand nemen soortgelijke opmerkingen maken. Ons Pap beschermde zijn kinderen. Bij hem was je veilig.
De opmerking van mijn jongste zus “Ons Pap was er voor de warmte en liefde” is ook zeer treffend.
In eerste instantie had ik het plan opgevat om het levensverhaal van mijn vader op papier te krijgen.
Hoe was zijn jeugd?
Hij vertelde ooit dat hij voor de oorlog in Duitsland had gewerkt. Hoe zat dat nou precies?
Hoe heeft hij mijn moeder leren kennen?
Hoe waren de eerste jaren van zijn huwelijk,
de oorlogsjaren, waarin hij ondergedoken heeft gezeten? Zijn er nog verhalen over zijn werk, zijn vrienden, zijn broers en zussen, etc.?
Helaas kwam ik er al snel achter, dat ik veel te laat met het vergaren van dat soort informatie over mijn vader ben begonnen. De hele generatie die met hem heeft geleefd (mijn moeder, zijn broers en zussen, vrienden, collega’s etc.) is inmiddels overleden. Ik moest het dus vooral doen met herinneringen van mijn zussen en broers. Tot mijn plezier was de “oogst” groot genoeg om tot dit boekwerkje te kunnen komen.
Het was niet mijn bedoeling om allerlei hoogdravende of belangrijke zaken uit zijn leven te achterhalen. Meer ben ik op zoek gegaan naar gevoelens van herkenning en “Oh Ja!”-momenten.
Met emotie heb ik dit boekje - met de onmisbare hulp van Maria en Anton - mogen schrijven. Ik heb gelachen, er veel plezier en voldoening aan beleefd en soms een traan moeten wegpinken.
Ik wens jullie veel plezier met deze spreekwoordelijke duik in het verleden van een bijzondere man, Ons Pap … ‘Unne Gewone Goeie Mens”
Piet van Rosmalen
2012 – 2013
Appels van Zwarte Piet
De dagen rond het Sinterklaasfeest waren voor de zusjes van Rosmalen wel erg spannend.
De reden? Hun broer Wimke!
Hij was het, die hen dan nogal eens de schrik op het lijf joeg.
Gekleed in zwarte mollenvellen sprong hij plotseling als “Sjaksoer” in de woonkamer en lag in een deuk als zijn zussen gillend een goed heenkomen zochten.
Toen een van die meiden hem had uitgescholden kroop hij dezelfde avond op het dak en riep door de schoorsteen “Fientje, je ben een stout meisje. Zeg maar gauw dat Wimke ’n lief jungske is”. Het slachtoffer voldeed bedeesd aan de opdracht van Pieterman waarna ze hoorde hoe hij vrolijk fluitend zijn weg vervolgde.
Maar het werd wel erg spannend toen er op zekere avond een hoop gestommel op de zolder te horen was. “Dat zal Zwarte Piet zijn. Ik zal eens vragen of hij iets lekkers bij zich heeft” zei hun moeder en ze opende het luik en zette een ladder in het zoldergat.
Op het moment dat moeder halverwege die ladder stond begon het spektakel. Ze hoorden hoe Piet met zijn grote klompen op de plankenvloer stampte en toen ineens vlogen appels hun moeder letterlijk om de oren!
“Hou daar toch mee op” riep moeder, maar in plaats om naar haar te luisteren begon de ongehoorzame knecht van Sinterklaas nu haar hoofd als mikpunt te gebruiken. Steeds meer appels ploften er op haar neer. Piet wist van geen ophouden.
Verbijsterd en aan de grond genageld stonden de meisjes naar dit ongewoon tafereel te kijken.
Nadat het moeder was gelukt om het zolderluik te sluiten gingen ze gezamenlijk naar beneden. De meisjes waren nog steeds erg beduusd door wat zij boven hadden zien gebeuren.
Vreemd was het wel, dat toen hun broer iets later de keuken binnenstapte, moeder als door een wesp gestoken van haar stoel opveerde en hem een geweldige draai om zijn oren gaf.
Tien Kleine Biggetjes
“Kom eens kijken, Hermus, kom toch eens kijken”
Opgewonden omdat de zeug “gebagd” had kwamen Fientje en Tinie door de boomgaard, waar hij onder de pruimenboom heerlijk in het gras lag te soezen, op hem afgestoven.
“We hebben wel tien jonge biggetjes!”.
Ze pakten hem bij de hand en trokken hem al huppelend mee richting de varkensschuur. Buiten op het erf was het piepen van de opgewonden biggen al te horen.
Het drietal stapten door de lage deur de stal binnen en daar lagen ze; de zeug met haar kleine, roze kindertjes.
De kinderen vonden het prachtig om die kleine, vertederende biggetjes rondom en over hun liggende moeder te zien kruipen.
Alleen was Wimke de mening toe gedaan dat het nog mooier kon.
Hij ging naar de “goei kamer” waar het naaikastje van moeder stond. Na wat snuffelen in verschillende laatjes, gevuld met garens, wol, overgebleven restjes stof en andere fournituren vond hij uiteindelijk wat hij zocht en stak het snel in zijn broekszak.
Terug in de schuur vergewiste hij zich ervan dat er niemand in de buurt was en kroop snel over het hek, de kraamkooi in. Gelukkig kwam er niemand kijken waarom er plotseling zo’n kabaal uit de stal kwam. Het zou zonde zijn als hij werd betrapt waardoor de verrassing er vanaf zou zijn.
Nadat hij zijn werk had volbracht keek hij tevreden naar het resultaat.
Inderdaad, zo zag het er veel mooier uit!
Vrolijk fluitend liep hij het erf op waar zijn zussen met een bal aan het spelen waren. “Goh, ik heb toch zo iets moois in het varkenshok gezien” liet hij zich tegenover de meisjes ontvallen.
Reden genoeg voor zijn nieuwsgierige zusjes om zich met klepperende klompen naar de schuur te haasten en daar met hoog gespannen verwachtingen naar binnen te rennen.
“Wat had Hermus dan wel gezien?”.
Eenmaal binnen werden Fientje en Tinie met stomheid geslagen en ze keken elkaar verwonderd aan.
De biggetjes hadden allemaal een strik om hun staart!
Wat ze niet zagen was dat hun broertje door het stalraam naar binnen gluurde en vreselijk moest lachen om die verbaasde en verwonderde blikken.
Voor de zoveelste keer was het hem gelukt die meiden voor de gek te houden.
Iets wat hij ook tot op latere leeftijd zou blijven doen. Zelfs toen ze al geruime tijd in het klooster zaten zou hij ze nog regelmatig een poets bakken.
Duiven Melken
Een van zijn oudere broers was in de stal een koe aan het melken toen Wimke vroeg of hij dat ook eens mocht proberen.
“Nee”zei zijn broer “daarvoor zijn jouw handen nog te klein”.
Toen hij de teleurstelling van zijn broertje zag gaf hij hem een emmer en vertelde dat hij met die kleine handen wel heel goed duiven zou kunnen melken.
Tot grote hilariteit van zijn broer ging Wimke, gewapend met een zinken emmer, onmiddellijk op zoek naar een paar gewillige gevleugelde slachtoffers.
Het moge duidelijk zijn hoe die onderneming is geëindigd.
Toen ik zelf als jongetje een paar duiven van hem had gekregen maakte ons Pap met een uitgestreken gezicht mij wijs dat ik ze wel bij tijd en wijle moest melken.
Meteen begreep ik waarom een aantal buurmannen, die ook duiven hielden, duivenmelkers werden genoemd.
Nadat ik een emmer uit het schuurtje had gehaald en op het punt stond om een van mijn twee duiven uit het hok te halen vroeg ik aan ons Pap hoe je een dergelijk dier dan wel moest melken.
Gewaarschuwd door zijn schaterlach kreeg ik gelukkig nog juist op tijd in de gaten, dat hij mij ontzettend voor de gek aan het houden was.
Nu maar hopen, dat mijn kleinzoon Nick nog eens een paar duiven gaat houden…
Knuppel in het Hoenderhok
Hij was een kop groter dan zijn leeftijdgenootjes. Zelfs de meester van de Lagere School moest constateren, dat hij letterlijk tegen Wimke van Rosmalen moest opkijken. En dan hebben we het nog niet gehad over die ontzettend grote voeten. Trouwens wel een voordeel als je na het uithalen van kattenkwaad je snel uit de voeten moet maken!
Mogen we het liedje, dat zijn zus Riek ter gelegenheid van de zilveren bruiloft van mijn ouders heeft geschreven, geloven dan droeg hij als snuiter van een jaar of tien al schoenen van maat negenenveertig! Dat lijkt me wel wat overdreven maar ik heb zelf kunnen constateren, dat ons Pap inderdaad hele grote voeten had.
Misschien had dat allemaal te maken met zijn grote eetlust. Als kind had hij immers altijd honger en was hij nogal eens bezig om die te stillen zoals uit het volgende verhaal blijkt.
Op een nacht wordt zijn vader wakker van gekakel en gestommel in het hennenkot en hij vliegt zijn bed uit. Het zal toch niet weer een vos of bunzing zijn die zich daar aan de dieren of eieren te goed doet? En waarom slaat de waakhond niet aan?
Gekleed in een lang flanellen nachthemd, klompen aan de voeten en gewapend met een houten knuppel stuift hij het erf over richting het hennenkot en ziet dat bijna al zijn kippen buiten in de ren in paniek rond stuiven.
Driftig rukt hij de deur van het hok bijna uit de roestige sponningen en stapt briesend naar binnen.
Opa staat op het punt om de dief met zijn knuppel een gigantisch dreun te verkopen en die daarmee een enkeltje richting de eeuwige jachtvelden te bezorgen als hij tot zijn grote verbazing geen grommend roofdier maar zijn jongste zoon bij de kippennesten aantreft. Bij het vale licht van de maan ziet hij dat diens pet is gevuld met een stuk of zes vers geraapte eieren.
“ Ik verrekte van dun honger” weet Wimke nog net uit te brengen voordat zijn vader hem een geweldige schop onder zijn achterste verkoopt.
Als het jong even later met een zere kont in bed ligt zit zijn vader nog even aan de keukentafel van de nachtelijke onderneming van zijn benjamin bij te komen.
“Die verrekte deugniet! Nu snap ik waarom de hennen de laatste tijd van de leg leken te zijn” en hij neemt zich voor om morgen een stevig slot op het kippenhok te maken.
Zijn Jongste Zoon
Hij zit als een vorst aan het hoofd van de tafel. De keuken is gevuld met het gekwebbel en gesteggel van zijn kinderen. Tien in het totaal; mooi gelijk verdeeld in meiden en jongens.
Het avondmaal is voor hem het mooiste moment van de dag. Het werk zit erop en hij geniet ervan om zijn kroost om zich heen te hebben.
Zijn oog valt op zijn jongste zoon; de deugniet van het hele stel. Die is voor de duivel nog niet bang en zit vol met kattenkwaad en streken. Het kereltje geniet ervan om zijn zusjes te plagen. Hij vindt het wel mooi; er mag gerust wat pit in zitten en daar heeft Hermus meer dan zat van.
Daar zijn voorbeelden genoeg van bekend.
Zoals die keer toen Fientje, zijn jongste zusje, uit school kwam en aan hem vroeg waar moeder was. Haar broer zette een ernstig gezicht op en liet haar weten: “Ons moeder? Die ligt achter in de schuur bij het varken in de trog! Echt waar! Het varken eet ons moeder op!”
Natuurlijk was het meiske van schrik beginnen te huilen waarop de deugniet zijn zusje vastpakte en haar in de lucht gooide. Zo hoog dat Fientje over de heg kon kijken en de varkensstal kon zien. “Je moet goed kijken of je haar ziet en dan roepen dat ze hier moet komen” riep hij haar toe.
Toen zijn moeder op het huilen en roepen van haar dochtertje afkwam had Hermus snel zijn biezen gepakt en zat even later in de boomgaard in zijn vuistje te lachen. Hij had zijn zusje weer eens goed te grazen genomen.
Fientje was trouwens toch wel zijn favoriete slachtoffer. Zat hij haar niet in de heg op te wachten om er ineens uit te springen als zij langs liep en zij daardoor bijna een hartverzakking kreeg; dan weer pikte hij haar mooie, rode bal en probeerde die dan over het dak van het voorhuis te trappen.
Op zekere dag had hij die bal weer te pakken; schoot die in de lucht en toen vloog zijn klomp uit! Ja hoor, boven op het kopke van Fientje, die dus weer eens jankend op zoek naar haar moeder ging.
Over ballen gesproken. Hij weet zich nog te herinneren, dat hij op zekere dag rond het middaguur thuis kwam en zijn vrouw met een kleine “leer” op het erf zag lopen.
Hermus was toen een jaar of vier, vijf geweest en hing wat jengelend aan haar rokken. Hij wilde de bal, die hij even tevoren in de put had geschopt, terug hebben!
Moeder zette het laddertje in de waterput en klom mopperend naar beneden om even later met de voetbal van het joch weer boven de rand te verschijnen. Ze was ongeveer zes maanden zwanger en had net een dutje gedaan. Onverhoeds was zij door het aanhoudend roepend jong wakker gemaakt. Die bal moest en zou voor hem uit de put gehaald worden. Ja, dat manneke wist wel wat ie wilde!
Zie hem daar nu eens zitten. Binnenkort zal hij van de Lagere School afkomen en moeten gaan werken. Zelf had hij al een keer laten weten graag naar de MULO te willen, maar er was gewoon geen geld om de jongen door te laten leren. Nee, zijn zoon zou uit zijn ouderlijk huis vertrekken. Hij zou gaan werken op een boerderij in Vught.
Toen hij het zijn zoon een paar dagen eerder had verteld had deze hem wat geschrokken en teleurgesteld aangekeken en gezegd: “Dus ik word aan een boer verkocht”.
Het feit dat de kinderen van Hermus vele jaren later regelmatig op die boerderij hebben gelogeerd zegt genoeg over de goede band die Hermus (daar noemde men hem trouwens Willem) met de boerenfamilie in Vught heeft weten op te bouwen.
Enkele Reis Nuland - Vught
In de huidige tijd is de wereld “klein” geworden. Door tv, internet en alle social media van vandaag de dag kun je van alles wat er tot in de verste uithoeken van de aarde gebeurd, vrijwel meteen op de hoogte zijn.
Hoe anders moet dat voor een jongen in 1924 - 1925 zijn geweest.
Zijn wereld bestond waarschijnlijk slechts uit het dorp waar hij geboren en getogen was. Een gewoon Brabants dorpje, ongeveer tien kilometer van Den Bosch (“de grote stad”) vandaan.
Hoe groot moet de schok voor ons Pap zijn geweest toen hij hoorde wat er na de Lagere School met hem zou gaan gebeuren.
Nee ”doorleren” zat er niet in. Hij zou bij een boer in Vught gaan inwonen en werken.
Ik stel me zo voor, dat hij op een zekere dag op het station van Nuland heeft gestaan, zijn schamele bezittingen met een stuk touw tot een bundeltje gepakt, wat nerveus wachtend op die trein. Waarschijnlijk is het ook de eerste keer geweest dat hij met de trein zou reizen.
Nadat de locomotief en wagons het stationnetje is binnengelopen, zoekt hij een plaatsje in een 3e Klasserijtuig en gaat op een harde houten bank zitten. Als de trein zich in beweging zet moet hij een hardnekkige brok in zijn keel wegslikken.
Hij kijkt door het raam naar buiten en ziet de bekende huizen en boerderijen van zijn dorp voorbij komen. Al snel wordt de omgeving wat onbekender en na een minuut of tien rijdt de trein het imposante station van Den Bosch binnen.
Hij kijkt zijn ogen uit. Wat een drukte.
Tientallen reizigers, kruiers, koffieslijters en NS-personeel; ze lijken allemaal als kippen zonder kop door elkaar te rennen. Hij voelt zich in een totaal andere wereld. Een vleug van heimwee komt hard bij hem binnen.
Gelukkig zet de trein zich weer in beweging en met een jongensachtige nieuwsgierigheid wil hij alles wat hij ziet in zich opnemen.
Station Vught ligt maar een paar kilometer van Den Bosch af en voordat hij het beseft staat hij op een bijna verlaten perron.
Een kleine vrouw stapt kordaat op hem af.
“Gij moet Willem zijn en gij komt bij ons op de boerderij”
Ons Pap antwoordt: “Dat ben ik”, geeft haar een hand en loopt met haar mee naar de gereedstaande platte kar met een paard ervoor. Op weg naar de boerderij langs de spoorbaan.
Op weg naar een nieuwe episode in zijn leven…
Kop van Jut
Het fijne weet ik er niet meer van en ik heb maar een summiere herinnering aan een verhaal dat ons Pap (of ons Mam?) mij ooit eens heeft verteld.
Misschien is het zo gegaan….
Er was behoorlijk wat activiteit op het kerkplein. De Kermis was weer in het dorp!
Voor de kerk stond de stoomcarrousel met de bekende paardjes opgesteld. Een stukje verderop probeerden een paar opgeschoten jongens de schuitjes bijna over de kop te laten slaan.
Er stonden nog wat kleinere attracties en kraampjes waarin zoetigheden en vis werd verkocht. Naast de plaatselijke kroeg was een danstent geplaatst. Accordeonmuziek lokte de volwassenen daar naar binnen om hun kunsten op de houten dansvloer te vertonen.
Voor de pastoor waren het zorgelijke dagen. Tijdens de preek op kermiszondag probeerde hij de plaatselijke jeugd ervan te overtuigen, dat de kermis een feest mocht zijn maar wel met inachtneming van de zeden- en fatsoenregels!
Omdat ons Pap op de boerderij van Witlox in Vught werkte en zo bijdroeg aan het gezinsinkomen, had zijn moeder hem wat extra’s toegestoken.
“Hier jongen, een halve gulden voor de kermis”.
Nu moet je weten, dat omgerekend naar de huidige euro, een toenmalige gulden nu ongeveer EUR 15,00 zou zijn. Dat lijkt misschien niet veel maar realiseer je wel, dat je in die dagen voor ongeveer 250 gulden een huis met drie tot vier aren grond kocht.
Hermus vertrok met een blij gemoed naar de kermis. Hij zou van alle attracties gebruik maken en zich te goed doen aan snoep en koek. Immers, hij had geld zat!
Daar liep hij het plein op en zijn oog viel meteen op de Kop van Jut.
Je moest er met een grote houten hamer zo hard mogelijk op een hefboom slaan. Daardoor schoot een gewichtje langs een rail omhoog en als je hard genoeg sloeg kwam dat gewichtje tegen een bel. En als die bel rinkelde had je prijs!
De jonge Wim zag het wel zitten en dacht een prijs voor zijn moeder mee naar huis te kunnen nemen… Het kostte slechts een paar cent per klap.
Hij sloeg en hij sloeg, één keer, twee keer, tien keer…
Hij ging maar door maar die bel bleef verdacht stil. Hij kreeg het warm, trok zijn jas uit, rolde zijn hemdsmouwen op, spuugde eens in zijn handen en sloeg er weer op los. Er vlogen letterlijk stukken hout in het rond!
Zo fanatiek ging de jongen op in het spel dat hij niet in de gaten had dat hij zijn laatste centen aan het verspelen was.
Toen tikte de kermisman, die ondertussen begon te vrezen voor zijn speltoestel, hem ineens op de schouder en nam de hamer uit zijn handen. Hij wilde verdere schade aan zijn spullen voorkomen en moest daarom ons Pap ervan weren.
“He menneke, Ge slaat alles kapot. Hier hedde je prijs. Breng die maar noar jullie moeder” en hij drukte ons Pap een grote peperkoek in zijn handen en stuurde hem weg.
Zich ineens beseffend dat hij geen geld meer had om aan de overige attracties te besteden slofte ons vader een beetje teleurgesteld en met die peperkoek in zijn hand maar terug naar huis….
Volgens de overlevering is het op die zondag ergens in 1925 of 1926 ongeveer zo gegaan. Of het daadwerkelijk ook het geval is geweest weet ik niet.
Wat ik wel weet, is dat ons Pap, als hij je een paar gulden voor de kermis gaf, altijd tegen je zei: “Pas goed op je kermiscenten. Geef ze niet te snel uit”
Het Vriendinnetje van Tante Riek
12 augustus 1922
Met een grasspriet bungelend uit zijn mondhoek en zijn handen nonchalant weggestoken in zijn versleten “manchesterse boks” sloft de wat slungelachtige jongen over het stoffig pad.
Links en rechts van hem liggen korenvelden waar, tussen de halmen, tientallen prachtige blauwe korenbloemen lijken te zijn verstopt. Ze vormen een speels contrast met de rode klaprozen en witte margrieten die langs het pad bloeien.
Aan de hemelsblauwe lucht is geen wolkje te bekennen en hij hoort hoe een paar veldleeuweriken hun lied laten klinken. De zon zorgt al weken voor een ouderwetse heerlijk warme zomer.
Op een “balscheut” voor hem uit lopen een paar wichten, die net zoals hij ook uit school komen en zich verheugen op een vrije zaterdagmiddag. Al snel herkent hij zijn zus Riek en haar vriendinnetje, Bertha. Een heel aardig meisje waarvan hij weet dat ze kan zingen en fluiten als een sijsje.
Ze had al eerder zijn aandacht getrokken.
Een paar weken geleden moest Riek op school nablijven en was hij thuis wat “sneeje mik” voor haar gaan halen. Hij had die stiekem door het openstaande raam van het klaslokaal aan zijn zus gegeven en toen was dat meisje hem ook al opgevallen.
Op de speelplaats had hij wat keitjes gevonden en die één voor één door hetzelfde raam naar binnen gegooid. De non, die op de meisjes moest passen, was zo kwaad geworden dat ze Riek en Bertha uit de klas had gestuurd!
Maar een jongen van een jaar of negen blijft nu eenmaal een bengel en heeft nog niet zoveel met romantische gevoelens voor meisjes. Hij zet het op een rennen en als hij bij die twee “dèrkes” is aangekomen trekt hij ze eens lekker hard aan hun vlechten.
12 augustus 1939
Zullen Bertha en Wim nog aan hun eerste “ontmoeting” hebben gedacht toen ze, zeventien jaar later, op die zaterdag in 1939 samen voor het altaar stonden om hun huwelijk te laten inzegenen?
Goede Vrijdag
Bij het voorbereiden van dit boekje met verhalen en anekdotes over ons Pap was de eerste vraag, die bij mij opkwam: “Hoe zijn mijn ouders eigenlijk bij elkaar gekomen? “.
Als je weet, dat twee van zijn broers, ome Jan en ome Grad, al getrouwd waren met twee zussen (te weten tante Jans en tante Han) van ons Mam, dan kun je gevoegelijk aannemen, dat ze elkaar - voordat ze echt iets met elkaar kregen - in ieder geval al twee keer waren tegengekomen.
Ten tijde van de bruiloften van zijn broers en haar zussen speelde er niets tussen hen.
Ons vader had verkering en spaarde samen met zijn toenmalig meisje (of wellicht was er al sprake van een verloofde) een huwelijksuitzet bij elkaar, zoals dat toen nog gebruikelijk was.
Misschien is het ongepast te denken maar voor ons, zijn kinderen, is het achteraf gezien daadwerkelijk een geluk geweest, dat die verkering zo plotseling en voor ons Pap zeer onverwacht uit ging.
Het volgende is door hem zelf aan Maria verteld.
Het feit dat die verkering over was, hij zijn inbreng in de uitzet kwijt was maar vooral dat hij was bedonderd, heeft hem een hele tijd veel verdriet gedaan.
Tot Goede Vrijdag …
Op aandringen van zijn moeder ging hij die middag naar de kerk om de kruisweg te bidden.
Zoals te doen gebruikelijk kondigden om drie uur de kerkklokken het begin van de gang langs de veertien kruiswegstaties aan. Op dat moment kwam er een naam in zijn gedachten en verbaasd maar zeker blij verrast voelde hij hoe zijn verdriet afnam.
Hij wist het!
Hij moest naar haar toe!
Op die wijze zijn mijn ouders in elkaars leven gekomen.
Gelukkig maar… want anders had Maria mij dit mooie verhaal niet kunnen vertellen en zou ik dit stukje niet hebben geschreven!
Het Steelpannetje
In de oorlogsjaren woonden mijn ouders aan wat toen nog de Heescheweg werd genoemd.
Het was de invalsweg vanaf de voormalige Rijksweg, die Nijmegen met Den Bosch verbond, en bij het iets verderop gelegen Heesch, door de dorpskom liep.
Het was daarom al snel duidelijk, dat de bewoners van de Heescheweg weleens met vijandelijkheden geconfronteerd zouden kunnen worden.
Dat die gedachte niet vreemd was bleek helaas in de nadagen van de oorlog.
Duitse troepen staken bij de terugtocht diverse woningen in die straat in brand!
Om zeker te zijn, dat men een veilig onderkomen zou hebben had mijn vader samen met een paar buurmannen achter in “den hof” een stevige schuilkelder aangelegd.
Het waren slechte tijden!
Voedsel was schaars maar mijn vader was er op de een of andere manier in geslaagd om wat melk bij een boer los te praten.
Laat die melk nu net in een steelpannetje op het fornuis in de keuken staan op te warmen op het moment, dat het raadzaam leek om hals over kop van de schuilkelder gebruik te gaan maken. Er waren vlakbij Duitse troepen gesignaleerd!
In afwachting van wat er ging gebeuren zat men met drie gezinnen wat bevreesd, in die kelder toen er een buurtbewoner paniekerig zijn hoofd door het toegangsluik stopte en riep: “De Duitsers komen….”
Mijn moeder vluchtte de schuilplaats uit, stopte Johanna in een kinderwagen, zette Maria en Sjaak op een plank die overdwars over die wagen was gelegd en haastte zich op weg naar opa en oma, die veilig in de stad vlakbij de “Bloemskerk” woonden.
Ons Pap liep snel de keuken binnen en volgde haar even later met het steelpannetje met melk in zijn hand en mopperde verontwaardigd: “Dat krijgen ze niet!”
En vanuit Heesch kwam de gevreesde vijand…
….één Duitser in een oude grijze wagen!
De Gaarkeuken
In de laatste oorlogsjaren stond er bij de kleuterschool in de Molenstraat in Oss regelmatig een gaarkeuken. Als gevolg van de grote voedselschaarste verstrekte de kerk via deze rijdende uitgiftepost gratis maaltijden.
Voor de kinderen van de bewaarschool was die rijdende keuken een bezienswaardigheid en wekte behoorlijk wat gezonde nieuwsgierigheid op.
Zo ook bij Maria. Maar haar ouders hadden gezegd dat ze geen gebruik van die gaarkeuken mocht maken. Dat had ze immers niet nodig, ze kreeg thuis genoeg te eten.
Op een dag kon de kleuter haar nieuwsgierigheid niet meer bedwingen en ze sloot, met een kroes in haar hand, aan bij de rij wachtende mensen.
Toen het haar beurt was vulde een mevrouw de beker met een wat waterige soep en ook kreeg ze er een stuk brood bij. Gezeten op een muurtje liet ze zich de “verboden” maaltijd goed smaken.
Maar zoals dat gaat in een kleine gemeenschap snelde het nieuws haar al vooruit en toen ze thuis kwam bleek haar vader een beetje ontstemd te zijn.
“Kom eens mee” zei hij en nam zijn oudste dochter bij de hand.
Samen liepen ze de moestuin, die achter het huis lag, in.
“Daar staan worteltjes en daar sla. Daarachter staan aardappelen en kool” zo wees ons Pap de verschillende soorten groentes en fruit aan.
“Jij hoeft geen honger te lijden. Daarom hoef je ook niet bij de gaarkeuken te eten. Dat eten is voor de arme kindjes, die echt honger hebben”.
Wederom een voorbeeld van zijn doordachte manier van opvoeden!
Rotterdam
Een klein meisje probeert zich achter haar vader te verbergen. Angstig klemt ze zich aan zijn been vast.
Ze is doodsbang.
Een zwart brullend monster, gehuld in witte wolken, komt langzaam hun kant opgereden. Stopt langs wat ze later als perron leert kennen.
Vanmorgen is ze met haar vader van huis vertrokken om een paar daagjes te gaan logeren bij mijnheer en mevrouw Lipjens.
In Rotterdam!
Dat is zover van hun huis vandaan dat ze met de trein moeten reizen. Het kleine wicht heeft geen idee wat dat Rotterdam wel zou moeten zijn, maar gelet op het enthousiasme van haar vader moet het wel heel leuk zijn.
Maar die stoomlocomotief is helemaal niet leuk!
Tot overmaat van ramp zegt haar papa dat ze in een van die wagens, die achter dat zwarte ding zijn vastgemaakt, moeten instappen. Ze loopt veel liever weg!
Papa pakt haar bij de hand en loopt langzaam en bemoedigend met haar pratend naar een wagon waarvan de deur al open staat. Vader tilt haar op en zet haar in de trein. Hij stapt zelf ook in en zoekt een plaatsje waarbij zij voor het raam kan zitten.
Buiten blaast er iemand op een fluit en heel langzaam begint de trein te rijden.
Ze kruipt nog wat dichter tegen haar vader aan. Zo kan haar niets akeligs overkomen.
Heel veel jaren later zijn de herinneringen aan die reis naar dat verre Rotterdam geslonken tot een paar flarden die in haar geheugen zijn blijven plakken.
Zo weet ze nog dat de verwoeste huizen, die ze zag in het centrum van Rotterdam, heel veel indruk op haar hebben gemaakt. Verwonderd was ze over het feit dat sommige van die gebouwen zo ontzettend hoog waren. Veel hoger dan die ze ooit in Oss had gezien. Zelfs hoger dan de Grote Kerk!
Ook een tochtje met een boot is in haar herinnering blijven hangen. Dat ze over een plank met daaronder veel en dreigend zwart water moest lopen om op dat schip te komen vond ze maar niks. Zeg maar gerust drie keer niks.
Nee, veel plezieriger waren de ritjes met de tram. Dat was pas leuk!
Bij alles wat ik op papier probeer te krijgen heb ik wel een beeld. Eigenlijk schets ik de beelden die door een herinnering of een verhaal, verteld door broer of zus, worden opgeroepen.
Graag had ik die trip naar Rotterdam verder willen beschrijven. Kijkend door de ogen van dat ongeveer zesjarig kind.
Maar al een paar dagen “zie”ik voordurend ons Pap en mijn zus Maria in die oude treinwagon zitten.
Hij, zacht en rustig pratend en zij dicht tegen hem aangekropen omdat ze wist dat ze bij hem veilig en geborgen was.
Zes Uur is Zes Uur!
“Pap, Ik ga spelen”
“Is goed, jongen, om zes uur eten!”
In het vuur van het spel was de jongen vergeten wat zijn vader had gezegd en een vijftien of twintig minuten te laat rende hij de kamer binnen, ging snel aan tafel zitten en zag dat al het eten inmiddels op was.
Klokslag zes uur was het eten op tafel gezet en verdeeld onder diegenen, die op dat moment aan tafel zaten. En op was op!
“Ja, jongen, morgen op tijd zijn dan kun je weer mee-eten”
Gegarandeerd dat de knaap de volgende dag voor zessen aan tafel zat!
Vader werd nooit kwaad als je het voorgeschotelde eten niet lustte.
“Bah, zuurkool, dat lust ik niet!”
“Geeft niet, jongen, je hoeft het niet te eten” en de zuurkool verdween naar het bord van een van zijn broers of zussen.
Maar een uur of wat later wist de jongen met een rammelende maag zijn vader te melden:
“Pap, ik heb honger”
Waarop zijn vader heel rustig antwoordde:
“Had je die zuurkool maar moeten opeten. Morgen is er weer eten”.
Na een avond en nacht honger te hebben geleden smaakte zelfs die vieze zuurkool de volgende dag verrukkelijk!
Tour & T.O.P.
Op het moment, dat ik hier aan de tafel zit te schrijven, staat de televisie aan. Afgestemd op BRT-1 en de commentatoren verzorgen een verslag van een etappe in de Tour de France.
Wielrennen!
Misschien wel de favoriete sport van mijn vader.
Als klein kind hoorde ik al hoe renners als Gerrit Voorting, Andre Darrigade, Federico Bahamontes en Wim van Est daar in dat verre Frankrijk onvoorstelbare heldendaden aan het verrichten waren.
Ja, ik zie ons Pap nog zitten.
In zijn “luie” stoel, die tussen het dressoir en de zwarte kolenkachel stond, gefascineerd luisterend naar het tourverslag van Jan Cottaar op de radio.
Ik mag gerust zeggen, dat hij bijna al zijn kinderen met dat Tourvirus heeft besmet. Tot op de dag van vandaag wordt die Ronde van Frankrijk door de meesten van mijn broers en zussen met belangstelling gevolgd.
Trouwens ook ons moeder keek graag naar tv-uitzendingen van wielerwedstrijden. Jarenlang is ze zondags met Ria, Elwin en mij mee naar ons gegaan. Heel vaak was er wielrennen (klassiekers) op de televisie. En ze moest die altijd zien. Een opmerkelijke uitspraak van haar zegt iets over de manier waarop ze naar die wedstrijden keek “Jullie volgen de wielrenners en de wedstrijd… Ik kijk graag naar de mooie omgeving, die je op tv kunt zien”.
Weer terug naar ons Pap.
Niet erg ver van ons huis aan de Heescheweg lag het voetbalveld van TOP. Dat speelde zo rond 1956 voor de eerste keer in de profcompetitie van de KNVB.
Dat avontuur duurde maar een paar jaren maar de thuiswedstrijden werden met een gemiddeld bezoekersaantal van vijfduizend man meer dan behoorlijk bezocht.
Op een zekere zondag mocht ik met ons Pap mee naar TOP; naar het voetballen. Ik weet me daarvan maar weinig te herinneren.
De toeschouwers stonden rond het veld op een soort aarden wal. Voor een klein ventje als ik toen was, had die wal de afmetingen van een uit de kluiten gewassen berg.
Ik herinner me ook nog een verhaal, dat mijn moeder ooit eens vertelde. Dat was figuurlijk maar zeker ook letterlijk behoorlijk smeuïg…
Afgaande op dat verhaal moet ons Pap, als het op voetballen aankwam, behoorlijk fanatiek zijn geweest. In ieder geval ging hij helemaal op in het spel dat door de Ossenaren op het veld werd gelegd.
Zelfs zo erg, dat hij in de opwinding over dat spel, zijn keel schraapte en een flinke fluim door de lucht liet vliegen….
Pal op de schouder van de jas die de man, die voor hem stond, aanhad!
Spinazie
Zoals dat met veel gezonde zaken het geval is hebben kinderen er over het algemeen een gigantische hekel aan. En dat is zeker het geval met spinazie!
De kinderen van Rosmalen waren daarop geen uitzondering.
“Hier voel maar eens” zei ons vader en hij rolde zijn hemdsmouwen op. Zijn kinderen voelden één voor één aan zijn bovenarmen om er niks aparts aan te ontdekken.
Ze hadden met z’n allen aan tafel gezeten en tot hun afgrijzen gezien dat moeder een pan met dampende spinazie op tafel had gezet.
Maar dat groene goedje hoefden ze niet en ze lieten hun afkeer in woord en daad merken. “Dat lust ik niet” en “Ik eet dat smerige spul niet” klonk het aan tafel en demonstratief schoven ze hun borden van zich af.
Op dat moment had vader laten weten dat hij eigenlijk ook geen spinazie lustte maar dat hij het wel at omdat je er zo ontzettend sterk van werd. Hij zou het hen weleens bewijzen. En zo kwam het dat ze nu aan zijn armen stonden te voelen.
Toen ze daarna allemaal weer aan tafel zaten zei ons Pap “Let maar eens op” en met een vies gezicht nam hij een twee, drietal happen spinazie. Na wat overdreven kauwen slikte hij het eten door waarna hij de kinderen vroeg om nog een keer zijn bovenarmen te komen inspecteren.
Tot hun verbazing en verwondering zaten er op de plek waar een paar minuten geleden nog niets te bekennen was nu ineens enorme spierballen.
“Ja, ja” lachte ons Pap “dat komt door de spinazie en als je die opeet worden jullie net zo sterk als ik”.
De kinderen schoven snel aan tafel en binnen een mum van tijd was de opgediende spinazie in hun magen verdwenen.
Verwachtingsvol voelden ze aan hun armen om te controleren of ze ook al spierenballen kregen. “Ha” zei ons Pap, “dat duurt nog even. Die krijg je pas als jullie de komende weken nog vaker spinazie eten”.
Slim om op deze manier je zelf geteelde spinazie aan de man (of in dit geval zoon en dochter) te brengen…
Als Vader zong…
Een door mijzelf aangepaste versie van een liedje van Urbanus zingt de hele dag al in mijn hoofd.
“Als Vader (in de originele versie zingt Urbanus Moeder…) zong was heel het huis in vreugde”.
Ja… Ons Pap zong graag en veel.
Regelmatig galmde zijn mooie volle stem door het huis. Soms weleens te hard zoals blijkt uit een verhaal, geput uit de herinneringen van Maria.
Zaterdags schilde hij nogal eens aardappelen voor het middagmaal of goudrenetten voor appelmoes met kaneel.
Goedgeluimd bracht hij weer “La Paloma” of een andere klassieker ten gehore. Hij zong figuurlijk de pannen van het dak. Met het daarbij behorende geluidsniveau.
Ons Mam was niet zo gecharmeerd van het door hem geproduceerde stemvolume en liet hem dat ook weten.
“Wim… Zing niet zo hard!” “De mensen stoppen voor het huis!”.
Maria moest daar het fijne van weten en ging dus voor het huis kijken of dat wel waar was.
Inderdaad... Voor het huis stonden twee mannen, met de fiets aan de hand, naar het gezang van ons Pap te luisteren.
Zou hier sprake zijn van een gemiste carrière?
Ja… Ons Pap zong graag en veel en misschien soms te hard.
Mocht er daadwerkelijk een hemel bestaan dan zal Petrus hem waarschijnlijk regelmatig op de vingers moeten tikken. “Wim… niet zo hard!” “Er stoppen mensen buiten de poort...”
Sinterklaas
Als kind heb je het gewoon niet in de gaten, dat je ouders het financieel niet altijd breed hebben gehad.
Reed er een ijscokar van Sprookjes- of Happy IJs met Harry uit Berghem op de bok of Venezia door de straat, dan was ons Mam vaak niet te vinden. Pas als het getingel van de “ijscobel” was verstomd en de kar uit de straat was verdwenen kwam zij ineens weer te voorschijn.
Zo waren er nog wel meer zaken waar je aan zou hebben kunnen merken, dat het onderhouden van een (conform goed katholiek gebruik) kinderrijk gezin van tien personen, weinig ruimte gaf voor luxe zaken.
Daarom is het des te bewonderenswaardig dat mijn ouders van het Sinterklaasfeest zo’n hoogtepunt in een kinderjaar wisten te maken. Het moet hen niet altijd gemakkelijk zijn afgegaan.
Mooi is te horen hoe ons Pap omging met de ondeugende streken van zijn kinderen. Ook rond het jaarlijks kinderfeest.
In het duister van een koude decembernacht sluipen er twee kinderen stilletjes en stiekem de trap af. Ze zijn op weg naar de woonkamer.
Morgen is het zes december. Zou de Sint al “gereden “ hebben?
Ja…kijk daar! Er liggen al pakjes bij de “gezette” klompen!
De deugnieten maken voorzichtig pakje voor pakje open.
Na de inhoud uitgebreid bekeken te hebben pakken ze de cadeautjes zo goed en netjes als ze kunnen weer in.
Snel weer naar boven… onder de wol en morgenvroeg gewoon heel verrast en verbaasd doen.
Natuurlijk zag ons Pap de volgende morgen wat er die nacht was gebeurd en quasi verbaasd zei hij: “Goh… Sinterklaas heeft vannacht de pakjes opnieuw ingepakt”
Gegarandeerd, dat hij van binnen om de streken van zijn twee oudste kinderen heeft moeten lachen.
Ik schiet vol!
Het schrijven van de verhalen over mijn vader doet onverwacht veel met mij.
Ben blij met wat ik allemaal over hem te horen krijg.
Sommige dingen weet ik me dan ineens weer te herinneren maar veel zaken zijn geheel nieuw.
Ik ben nog niet zolang bezig met dit “op zoek naar mijn vader”- project maar nu al besluipt mij het gevoel, dat Ons Pap “dichterbij” aan het komen is.
Naast mijn eigen herinneringen mag en kan ik vooral putten uit die van mijn zussen en broers. Het gaat voorspoedig. In relatief weinig tijd heb ik al behoorlijk wat verhalen kunnen wegschrijven.
Fijn is de hulp, die ik krijg van mijn oudste zus en jongste broer. Een perfecte combinatie!
Maria heeft ons Pap het langst meegemaakt en kan erg veel over zijn leven vertellen. Zij weet of mijn schrijfsels wel waarheidsgetrouwd genoeg zijn.
Ik merk wel dat er bij haar en Ton veel (gelukkig hoofdzakelijk positiefs) los komt.
Anton is behoorlijk kritisch op taal- en stijlgebruik. Regelmatig “vliegen” er e-mails tussen de broers Van Rosmalen op en neer. Zijn opmerking “het is gewoon leuk, fijn om deze verhalen te lezen.” is voor mij een meer dan extra bonus. Ben er blij mee.
Trouwens, Anton is bezig om uit een door ons Pap geschreven brief letters te halen en daarmee de titel op de omslag te zetten. Britt gaat meehelpen met het vervaardigen van de cover. Helemaal geweldig!
Kortom… Om de woorden van Maria te gebruiken: “Het voelt goed!”.
Maar soms schiet ik vol, zit ik met een brok in mijn keel…
Wat heb ik ons Pap toch vaak gemist!
Toen ik een paar jaar na zijn overlijden met mijn Mulo-diploma in mijn handen stond…
Toen ik zelf vader werd…
Toen ik met Ria trouwde…
En zo kan ik nog wel even doorgaan.
Op die belangrijke momenten in mijn leven heb ik hem altijd gemist.
Dat zal zeker ook bij mijn zussen en broers het geval geweest zijn.
Maar de blijdschap overheerst…
Retraite
Vader wordt wakker. Het duurt een paar tellen voordat hij zich realiseert waar hij is.
Hij ligt op een slaapzaal in een chambrette. Dat is niet veel meer dan een hokje, met daarin een smal bed, dat door een gordijn en wat bordkarton van de overige bedden is afgescheiden. Nu leek een dergelijk slaaphokje misschien enige privacy te bieden maar je kon letterlijk alles volgen wat op de slaapzaal gebeurde.
Een dag of twee geleden was hij aangekomen in het door paters Jezuïeten gerunde retraitehuis Huize Loyola, dat op heide van het Brabantse plaatsje Vught stond. Het was een groots gebouw met een, in de Franse landschapsstijl aangelegde, tuin waar het goed toeven was. Ook de zeer uitgestrekte heidevelden nodigden uit tot een wandeling waarbij men zonder de afleiding van de buitenwereld over God en het geloof kon mijmeren.
Hoewel vandaag de dag men nog steeds de mogelijkheid heeft om in retraite te gaan wordt er weinig gebruik gemaakt van de, daartoe door verscheidene kloosters geboden, gelegenheid. Tot de jaren zestig van de vorige eeuw was het voor katholieken echter een heel gewoon en veel voorkomend gebeuren.
Wellicht is het voor de wat jongere lezer handig om het begrip retraite wat nader toe te lichten.
Je trekt een paar dagen in een klooster of zoals mijn vader heeft gedaan, in een speciaal daarvoor ingericht retraitegebouw. Dit om in afzondering en gepaste stilte je uitsluitend met geloofsinzichten, geloofsbeleving, spiritueel zelfonderzoek en geestelijke oefening bezig te houden.
Ik kan mij heel goed inbeelden dat je intussen zoiets hebt gekregen van “Jeminee, wat een gortdroog verhaal ben ik hier aan het lezen”.
Bewust heb ik getracht je in een wat humorloze stemming te krijgen om vooral het komische te benadrukken van wat op de morgen van dag drie tijdens het verblijf van ons Pap daar gebeurde.
Ruimschoots voor de dageraad werden de retraitanten gewekt om op dat vroege uur zich naar de kapel te begeven om met een heilige mis een nieuwe dag aan te vangen.
Met het nodige lawaai opende een pater de deur van de zaal waarop circa vijftig mannen de nacht in die slaaphokjes hadden doorgebracht.
Met een luid uitgesproken “ Gelooft zij Jezus Christus” liet hij de retraitanten weten dat er aan hun nachtrust een einde was gekomen.
Nu was het de bedoeling, dat men met een “In eeuwigheid, Amen” de zegening van de pater beantwoordde.
Het was ons Pap opgevallen, dat Herman die het bed naast hem bezette, de voorgaande ochtenden stug zijn mond had gehouden. Blijkbaar had de man geen enkel idee hoe hij op de morgengroet van de jezuïet moest reageren.
Echter, die morgen had hij het licht gezien. Nog voordat de pater zijn ochtendzegening had beëindigd, veerde Herman uit zijn bed overeind en zijn harde basstem galmde over de slaapzaal:
“Lang zal hij leven!”
Pretlichtjes
Het kon weleens gebeuren dat, wanneer je ergens op straat iemand aansprak en vroeg waar een zekere familie woonde je “Die ken ik niet” als antwoord kreeg. Wist je de bij- of scheldnaam van het desbetreffende gezin dan was de weg naar hun huis snel gevonden.
Zo had en heeft onze familie ook een bijnaam, namelijk De Wust*.
Eerlijk gezegd begreep ik aanvankelijk die naam niet goed en heb ik lang gedacht dat het een verwijzing was naar de woeste aard van een van mijn voorvaders.
Die naam paste ook helemaal niet bij mijn vader.
Natuurlijk werd hij weleens kwaad als je zijn grenzen probeerde te overschrijden en op een dergelijk (spaarzaam) moment kon je beter maken dat je uit de buurt was.
Maar noch zag hij er woest uit, noch waren zijn handelingen die van een woesteling.
Nee, veeleer was hij een goedlachse Brabander die er pret in had als hij eens ’n geintje uit kon halen. Al eerder heb ik verteld hoe hij met een zogenaamd stalen gezicht je echt van alles “wijs” kon maken.
Hier volgen nog een tweetal voorbeelden daarvan.
Ons Pap was veldwachter geweest.
Ik zag hem in mijn verbeelding als een soort “Bromsnor” uit de serie “Swiebertje”door de straten van de nabijgelegen dorpen Geffen of Nuland lopen.
Op zoek naar boeven en ander gespuis.
De blinkende sabel, die op een onverklaarbare manier bij ons thuis terecht was gekomen, was voor mij het doorslaggevend bewijs dat hij daadwerkelijk een stoere “boeven- en schurken vanger” was geweest.
Op zekere dag ging hij, uiteraard op de fiets, met ome Ies en waarschijnlijk zijn broers Jan en Grad op pad. Een paar dagen naar het Valkenburg.
Toen hij weer thuis was wist hij uiteraard de mooiste verhalen te vertellen.
Zo was hij met een heel klein schommelend liftje wel honderd meter diep in een kolenmijn afgedaald. Met op zijn hoofd een helm met een klein lichtje daarop. Beneden had hij de karretjes waarin de kolen werden verzameld nog een stuk met de hand moeten duwen. Na enige tijd was hij weer roetzwart boven de grond gekomen.
Hij had in Valkenburg nog meer spannende dingen beleefd.
Vader was met een gids in een van de Limburgse mergelgrotten geweest. Laat hij in die grotten én de gids én de weg kwijt zijn geraakt! Na een paar spannende uren was hij er dan toch nog in geslaagd om ergens een zijuitgang te vinden.
Gevoed door zijn vertellingen, lagen in de verbeelding van de kinderen, de Alpen ineens in Valkenburg en groeide de Cauberg uit tot een berg die minstens zo hoog was als de Mount Everest.
Toen Maria de eerste keer de heuvels in Zuid-Limburg zag had ze zoiets van “Is dat nou alles?”.
Ons Pap kon de meest mooie en avontuurlijke verhalen vertellen. Altijd met een stalen gezicht en vooral pretlichtjes in zijn ogen!
*Volgens de overlevering staat die naam voor “de dappere of onverschrokkene.
Stil op Straat
Zoals ik al eerder aanhaalde zong mijn vader graag en hij was gezegend met een mooie stem. Wat ik echter nooit (bewust) heb geweten is dat mijn moeder kon zingen als de eerste de beste zangvogel.
Soms als mijn vader weer eens zijn stembanden aan het testen was stopte hij halverwege dat lied en deed het voorkomen alsof hij noch de tekst noch de melodie meer kende.
En mijn moeder zong dan en ons Pap haakte in en dan gebeurde het!
Het werd stil op straat.
De buurman, die in zijn schuur stond te timmeren, legde zijn hamer neer en liep naar buiten.
Een buurvrouw vergat het druipende hemd van haar man aan de waslijn te hangen.
Verderop in de straat stopten een paar vrouwen met hun roddelpraatjes en luisterden aandachtig.
Het leek alsof de spaarzame auto’s in de straat remden en fietsers hun stalen rossen tegen een boom plantten.
Allemaal werden zij gevangen door twee mooie stemmen, die door de openstaande ramen, de Heescheweg opwaaiden.
Naar het Woonwagenkamp
Vader sluit de gordijnen, doet de achterdeur op slot en dooft de lichten in de woonkamer. Het huis aan de Heescheweg ziet er ineens donker en verlaten uit.
Vanwaar deze verduistering, die in de voorbije oorlogsjaren een deel van de dagelijkse routine was geweest? Die, letterlijk en figuurlijk, donkere jaren behoorden immers al weer een jaar of zes, zeven tot het verleden?
Het heeft alles te maken met de les welke hij zijn oudste zoon wil leren. Die mag na het avondeten nog even buitenspelen maar de afspraak is dat hij uiterlijk om acht uur thuis zal zijn. De afgelopen weken heeft Sjaak zich slechts een paar keer aan die afspraak gehouden en hij heeft hem daar al diverse malen op aangesproken. Het ventje heeft keer op keer beterschap beloofd maar nog steeds presteert hij het om bijna iedere avond ver na het afgesproken tijdtip naar huis te komen.
Sjaak is zo in het spel opgegaan dat hij met een bijna vanzelfsprekendheid de tijd weer is vergeten. Het is inmiddels een uur of half negen als hij de klink van de achterdeur vastpakt om naar binnen te gaan.
Maar wat is dat? De deur zit op slot!
Dan valt het hem op dat ook de gordijnen van keuken en woonkamer al dicht zijn en er zelfs geen brandende lamp in huis te zien is. Hij realiseert zich dat hij niet naar binnen kan en als ook nog niemand reageert op zijn “hallo, ik ben het, laat me binnen” maakt een lichte paniek zich van hem meester.
Zijn dochter vraagt hem om haar broer binnen te laten maar vader geeft niet toe.
Zijn zoon moet het maar voor eens en altijd leren!
Hij hoort hoe Sjaak om het huis loopt en roept om binnen gelaten te worden. Na een tiental minuten stapt hij de achterdeur uit, loopt naar de schuur en haalt zijn fiets tevoorschijn. “Zo” zegt hij tegen het ongehoorzaam jong, ”Kom maar eens hier achterop de fiets zitten”.
Wat verbaasd en beduusd kruipt Sjaak op de bagagedrager en ons Pap fietst de straat op, het gaat richting het bos. “Jij wilt toch niet luisteren, dus ga ik jou naar het woonwagenkamp brengen” hoort hij zijn vader zeggen en de schrik slaat hem nu echt om het hart. Dat wil hij helemaal niet; hij wil gewoon thuis blijven wonen! Hij begint te huilen en de waterlanders lopen over zijn wangen.
18 augustus 2012
Sinds die gebeurtenis zijn ongeveer zestig jaren verstreken en hij zit op deze warme zaterdagmorgen tegenover mij. Onze Sjaak. Als ik hem vraag hoe het indertijd met het “wegbrengen naar het woonwagenkamp” is afgelopen komt er een lach op zijn gezicht en die bekende jongensachtige blik in zijn ogen. “Ja, ik zat hartstikke bang te wezen achter op de fiets bij ons Pap. Maar toen we bij “Het Putje” waren kreeg hij medelijden en is daar omgedraaid en terug naar huis gefietst”. Op mijn vraag of de actie van Ons Pap geholpen had en hij voortaan op tijd thuis was antwoordt hij: “Heel even maar. Na een paar dagen was het weer hetzelfde liedje”.
Als hij wat later op zijn fiets stapt en de straat uitrijdt kijk ik hem nog even na. Als er iemand van zijn kinderen op ons Pap lijkt dan is zijn oudste zoon het wel. Qua uiterlijk maar zeker ook als mens. Zou het daarom zijn dat hij voor mij – en ik durf gerust ook namens mijn broers en zussen te spreken - altijd zo speciaal is gebleven?
Naar De Heuvel?
Ze zou hier linksaf de Hazenakkerstraat in moeten fietsen om via een paadje, dat tussen de velden ligt, in de Bosschestraat uit te komen, maar ze rijdt rechtdoor richting het kruisbeeld dat in de bocht van de Heescheweg staat.
Als meisje van veertien heb je soms geen zin in een saaie naailes. Ze is er vorige week dan ook niet naar toe gegaan, maar samen met haar vriendin Toos gezellig naar De Heuvel geweest. Hoe haar vader daar achter is gekomen is een raadsel, maar toen ze een paar minuten geleden haar fiets uit de schuur haalde om deze keer wel naar de les te gaan zag ze haar vader kijken. Ze kent hem goed genoeg om te weten dat hij wat van plan is.
En nu fietst hij een vijftig meter achter haar. Hij wil haar blijkbaar op heterdaad betrappen.
“Ik zal jou wel krijgen” gniffelt ze.
Dus fietst ze door. Van de Heescheweg de Molenstraat in. Ze komt langs de Paterskerk en het oude tramstation en steekt een stukje verderop het spoor over.
Bij het postkantoor in de Molenstraat stopt ze even om een moeder met kinderwagen over te laten steken en kijkt schielijk achterom. Ze grinnikt als ze ziet, dat haar vader ter hoogte van de koekfabriek met zijn fiets aan de kant staat. Waarschijnlijk vraagt hij zich af “waar gaat ze nu weer naar toe?”.
Ze vervolgt haar weg en komt via het Walplein en de Heuvelstraat op De Heuvel aan. Als zij nu van haar fiets afstapt zal ze binnen een paar minuten zijn hand op haar schouder voelen en hem horen vragen: “Wa doedde gij hier?”.
Nee, ze is nog niet met hem klaar en besluit om via de Varkensmarkt richting de Grote Kerk te fietsen en door de Kerk-, Kruis- en Kromstraat naar de Bosschestraat te rijden.
Als zij in een bocht onopvallend omkijkt ziet ze dat hij nog steeds achter haar aan fietst.
Een klein halfuur te laat arriveert ze uiteindelijk op het eindadres en gaat daar achter een naaimachine zitten. Nog steeds heeft zij pret over de poets die ze haar vader heeft gebakken.
Een paar uur later komt ze thuis en moet haar best doen om een lach te onderdrukken als ze haar vader in de woonkamer ziet zitten. Hij leest een boek.
Vader doet alsof hij er helemaal in opgaat en dat hij haar zogenaamd niet meteen heeft opgemerkt.
Na een paar minuten kijkt ons Pap op en vraagt haar zonder te verblikken of verblozen: “Zo Kènje, hedde goed gefietst?.
Muggenplaag
Om op een warme, zomerse dag voor wat verkoeling in huis te zorgen zette men vroeger regelmatig de voor- en achterdeur tegenover elkaar open om wat tocht in huis te creëren. Tegenwoordig is zoiets totaal ondenkbaar omdat de kans dat ongenode leden van het dievengilde op bezoek komen redelijk groot is.
Maar in de naoorlogse jaren durfden de mensen er nog op te vertrouwen dat men elkaars bezittingen liet staan waar ze hoorden.
Op een snikhete dag stonden de ramen en deuren van ons huis aan de Heescheweg dus wagenwijd open om daardoor wat verkoeling te verschaffen.
Het gevolg van al die openstaande ramen en deuren was wel dat er een zwerm muggen naar binnen vloog.
Die kwam vanuit de sloot, die voor het huis lag, de huiskamer en de daarin aanwezige mensen “verkennen” met vervelende jeukbulten als resultaat.
Zoals altijd had ons Pap dé oplossing voor dit probleem.
Hij had in een tijdschrift gelezen op welke manier je van die zoemende en bijtende insecten kon worden verlost.
Uit de schuur haalde hij een wasteil, wat oude lappen en todden en een kan met petroleum, of zoals dat in de volksmond heette, “bromolie”.
De teil werd midden in de kamer geplaatst en gevuld met de lappen en todden.
Daarna goot hij er de “bromolie” overheen en zette het zaakje met een lucifer in vlam.
In een mum van tijd was de kamer met een stinkende en vette rook gevuld.
Het leek inderdaad te helpen. De woonkamer was ineens een stuk leger geworden.
Het gehele gezin Van Rosmalen stond buiten!
“En de muggen?”
Die zoemden nog rustig rond…
In de huiskamer!
Mijnheer Bonjour
Je kent ze waarschijnlijk nog wel uit je eigen schooltijd. Die “opvoeders” die van mening waren dat de hun toevertrouwde leerlingen met harde hand in het gelid moesten worden gehouden.
Zelf heb ik op de Pius X-school Kapelaan Baars meegemaakt. Een klein driftig ventje, dat het nodig vond om onze klas met het gooien van krijtjes tot de orde te roepen. Uit eigen ervaring weet ik dat die krijtjes verdraaid hard kunnen aankomen!
Maar een “meester” waarbij mijn broer begin jaren ‘50 in de klas zat, maakte het wel erg bont. Hij gooide met schoolbordborstels!
Ons Pap was het zat. Sjaak was al een paar keer met een knoeperd van een bult op zijn hoofd thuis gekomen en toen zijn vader vroeg of hij er aanleiding toe had gegeven antwoordde Sjaak met een resoluut “Nee!”.
Het was genoeg geweest en ons Pap zou weleens bij die “meester” verhaal gaan halen.
Rustig liep hij het schoolgebouw binnen en vond het lokaal waar Sjaak les kreeg.
Ons Pap stapte binnen, liep naar de lessenaar van de onderwijzer en vroeg:
“Bent U Mijnheer Bonjour?”.
“Nee! Ik heet Mineur” beet de leraar, overvallen door zoveel brutaliteit om onuitgenodigd zijn klaslokaal te betreden, ons vader toe.
“Voor mij bent u Mijnheer Bonjour” en ons Pap pakte heel bedaard de man bij de revers van zijn jasje.
Op een zeer rustige doch duidelijke toon vertelde hij hem niet van dat smijten met borstels naar het hoofd van zijn zoon gediend te zijn. Mocht het nog één keer voorvallen dan zou hij weleens terugkomen!
Het bezoek van ons Pap aan die school heeft resultaat gehad; er vlogen geen borstels meer door de klas en mijnheer “Bonjour” vond het raadzaam om voor het volgend schooljaar elders emplooi te zoeken.
Dat mijnheer “Bonjour” daadwerkelijk heeft geleerd van de “wijze les” van ons Pap blijkt uit een opmerking van Anton: “Ik heb mijnheer Mineur nog als leraar Frans op het TBL gekend. Dat is ergens rond 1973 geweest. Ons Mam vertelde mij toen dit verhaal. Hij was inmiddels een oud, rustig en aardig manneke geworden, die onder een proefwerk gewoon voorzei”.
Mijn eerste herinnering
Eigenlijk is het een beetje vreemd, dat ons Pap bij “Den Hartog” terecht is gekomen.
Een (export)slachterij, die onder de naam Unox, tot op de dag van vandaag nog steeds varkens verwerkt tot rookworsten, ham, de alom bekende “Smack” of tot gehaktballetjes in de vermaarde soepen.
Hij werkte daar als voorman op de afdeling “Sterilisatie”.
Dit is de afdeling waar blikken, gevuld met soep, ham en dergelijke tot iets boven de 100 graden worden verhit en daardoor lang houdbaar blijven.
Gelukkig maar dat hij daar en niet in de aanvoerstallen of de slachterij was aangesteld.
Immers, hij was helemaal niet zo goed in het slachten van dieren.
Als hij een kip of konijn naar de “eeuwige jachtvelden” moest helpen keek hij de andere kant op…
Ik vermoed, dat er daarom nog al eens een kip zonder kop door onze tuin rende!
Als het slachtoffer dan gebraden in een pan op de tafel werd gezet had hij steevast weinig trek.
Het moet op mij als jong knaapje wel indruk hebben gemaakt, die slachtpraktijken van ons Pap, want het is een van de weinige herinneringen die ik aan mijn geboortehuis, gelegen aan de Heescheweg, heb!
Korte Wimpers
Het was me nog niet eerder opgevallen maar één van mijn zussen heeft ontzettend kleine oogwimpers. Dat is naar haar eigen zeggen geen speling van de natuur maar heeft alles te maken met een nogal verkeerd uitgevallen vorm van eigen initiatief.
Het speelde zich allemaal af op de Heescheweg.
Het was koud in huis. De Brabantse kachel brandde veel te laag om de kamer te verwarmen. Haar vader was buiten bezig om de groentetuin winterklaar te maken. Ze was al een paar keer gaan vragen of hij wat meer kolen op het vuur wilde gooien. Om de één of andere onduidelijke reden vond hij dat blijkbaar niet nodig met als gevolg dat zij het ondertussen steenkoud had gekregen.
“Ik heb genoeg kou geleden” dacht ze en besloot zelf dan maar voor wat meer behaaglijkheid in huis te zorgen. Ze toog naar de schuur om te zien of er iets brandbaars te vinden was, voor in die kachel.
“Hé, petroleum! Dat brandt toch ook erg goed?” En ze nam een kan van het goedje mee naar binnen.
Voorzichtig opende ze het deurtje van de kachel en gooide de vloeistof op de gloeiende kolen. Een enorme steekvlam was het gevolg en ze voelde haar gezicht gloeien.
Trillend van schrik holde ze huilend naar haar vader in de hoop bij hem wat troost te vinden. Echter, hij keek haar alleen maar aan. “Waarom zegt hij niks?” vroeg ze zich af. Zijn onverwachte stilzwijgen voelde als een onbegrepen straf.
Die straf kwam er wel!
Ons Pap pakte zijn oudste dochter vast en duwde haar hoofd in een emmer.
Gevuld met water en poepluiers!
Misschien niet de meest fijnbesnaarde of subtiele manier om het meisje op haar fout te wijzen, maar wel zo doeltreffend dat ze zich voortaan verre van die kachel hield.
Een Houten Kistje
Ons vader draaide er zijn hand niet voor om. Het repareren en opknappen van fietsen kon hij als de beste en ook het oplappen van schoenen had voor hem geen geheimen.
Maar van timmeren, nee daar had hij echt geen kaas van gegeten. Dat blijkt wel uit het volgende verhaal.
Drie van zijn zussen waren in het klooster ingetreden en op een dag zou hij met zijn gezin op de fiets naar Den Bosch gaan. Daar in een klooster, vlakbij de Sint Jan, woonde tante Tinie oftewel zuster Johannio. Naast het feit, dat die “tante zuster” een aardige vrouw was, verheugden de kinderen zich ook op het niet alledaagse eten, dat de nonnen hen die middag zouden voorschotelen.
Nu deed het feit zich voor dat het gezin van Rosmalen niet zo lang geleden was verblijd met de geboorte van een zoon en hoe moesten ze die nu op de fiets meenemen? Een reiswieg of iets dergelijks was niet voorhanden.
Ons Pap had de perfecte oplossing en haalde bij “Anneke van Ciskes”, die een stuk verderop in straat een kruidenierszaak uitbaatte, een stevige kartonnen doos.
Daarin werden wat dekentjes en lakentjes gelegd en zie… de ideale reiswieg was geschapen!
Tenminste als ze onderweg niet door een fikse regenbui zouden worden overvallen.
De doos met inhoud werd met een paar “stieken” (snelbinders) op de bagagedrager van vaders fiets vastgezet en daar ging de hele bups. Op naar Den Bosch.
Ik kan me voorstellen, dat voetgangers en passerende fietsers vreemd hebben opgekeken van de geluiden die uit die doos kwamen.
Laat staan de nonnen; die zullen wel erg meewarige gedachten over dat kindje in een doos hebben gehad.
Ons Mam schaamde zich dood en gaf haar man te verstaan dat het eens maar nooit weer was dat ze op die manier met de baby op pad ging.
Niet lang daarna hoorde men hem in de schuur timmeren om wat later trots het eindresultaat van zijn hamerwerk te laten zien. Een houten kistje, dat van ruwe planken was gemaakt, totaal scheef in elkaar gezet; kortom het was helemaal niets!
Toen iemand nog de opmerking maakte dat hij er wieltjes onder moest zetten, zodat dat kromme bakje als kinderwagen kon worden gebruikt, was voor ons moeder de maat vol. Al snel stond er een kinderwagen in huis en dat houten kistje werd in de kachel opgestookt.
Het eerstvolgende bezoek aan de nonnen in Den Bosch heeft wellicht pas plaatsgevonden op het moment, dat onze Willie (de bewuste baby dus) zelfstandig in het stoeltje op vaders fiets kon zitten.
(Bij)namen Lied
Tijdens het verzamelen van foto’s etc. voor dit boekje kwam ik geheel onverwacht de door hem zelf geschreven tekst van een door mijn vader in elkaar gezet lied tegen.
Hiervan zijn verschillende varianten bekend.
Veelal schreef Ons Pap ze ter gelegenheid van bruiloften en partijen en hij bracht ze met veel enthousiasme ten gehore.
Deze liedjes waren bij de feestgangers geliefd omdat ze bol stonden van bij- en soms weleens scheldnamen.
Het waren geen hoogstaande teksten maar zorgde door hun komische lading voor veel hilariteit en plezier.
Hieronder volgt een “vertaling” waarbij ik de tekst zoveel mogelijk in de originele vorm heb weergegeven.
Waarschijnlijk heeft hij er zijn schoonzus Han en zijn broer Grad op hun zilveren bruiloft mee verblijd.
“Geachte Bruid, ik vind het fijn om op dit feest te mogen zijn. Ja, het is voor mij een grote eer, Proficiat dus nog een keer. Vele zouden er met mij hier op dit feestje mogen zijn. Dus gaven zij mij voor ik ging een boodschap die ik voor u zing.
U heeft veel vrienden zonder tal, zij zitten werkelijk overal. In Oss, in Geffen maar ook ver weg, luister maar wat ik je zeg. Het was een drukte van belang, ik stikte bijna in ’t gedrang. En allen riepen ze heel luid: Proficiat voor de zilveren bruid.
Dus schreef ik maar hun namen op want anders kreeg ik op mijn kop. Misschien vergeet ik er wat van, geachte bruid hier zijn ze dan.
Gefeliciteert dan van mijn vrouw, van Piet den Does en Has de Kouw. Van Dokter Stols en Naris de Luuk en Den Hofman met zijn oude truck.
Van Grad de Smit en van Den Boej en De Zwaaf met al zijn koei. Van De Muggenmepper en ’t Ei, van Hannes Kriemel en Lindert Kei.
Van Ome Jan en Tante Cor en Frans de Neut met zijn grote snor. Bertus den Dalle, die gierige boer en Han Piet Stink, die rook zoo zoer.
Proficiat van Harrie Hes ook van Drika de BinneTes. Van Dientje de Geit en van Den Woep van Jant den Tar en van Crist Joep.
Proficiat van Driek de Rut, Toon Piet Oss, die semmeltrut. Gradje de Blekken en Marie de Groot en van die halve gare Poot.
Van Drika de Ekster en De Stoets, Pietje Hakkel en Grat Koets. De Rooj Krei zong ook mee in ’t koor maar ’t hardst van al riep Pietje Oor.
En ook van Gerrit de Stotteraar, Has de Haan die leugenaar. Van Koos de Krent en van De Sjees maar ook van onze minister Drees.
Het leek wel op een uitverkoop, uit Geffen stonden er nog een hoop. Jaantje de Kikvors en de Spier, Den Rooien Toon en Bijs de Pier.
Gefeliciteerd van The de Bijl, van Joost Kwak en De Dikke Steijl. Dientje Slak en Pietje Pek, Mai Te Sjoeng en Sjang Kai Sjek.
Wie kwamen daar weer aangerend, die heeft u zeker goed gekend. ‘t was Dientje Snuf en Peer Mie Hall, Toontje van Gijskens en Miet Bal.
U denkt misschien het is haast uit maar ik heb er nog een hele duit. Geloof me maar er komt nog meer dus roets Marjet en daar gaat hij weer.
Proficiat van De Kietelstok, Moosje Piemel en Den Hop. Den Driebuik en van Wim de Pan en van De Kieuw de Voddeman.
Van De Grote en De Kleine Speet, Toon de Soep en van De Neet. Marie den Blaasbalg en De Duis, Den Vlooienschrobber en Wim den Buis.
Van Toontje van Gulik de Scharesliep en Hasje van Marjanneke Kniep. Den Bombas en de Lange Nel en Janus Pril en ’t Slangevel.
Steeds verder nog ging het gerucht, het begon te lijken op een klucht. Want bij Den Valk stond zoo waar Hasje van Niftrik en hullie Klaar.
Proficiat nog van Den Hop, van De Selderij en Klaasje Pop. De Gekke Janus en De Sjang en de Langen Daan de Orgelman.
Ik geloof het is nu mooi geweest, ik ga er een pakken want het is feest.
En zingen samen tot besluit: Lang leve toch de zilveren bruid.”
Tot zover.
In een versie die hij schreef voor een bruiloft van iemand die zijn of haar “wortels” in Berghem had liggen gebruikte hij o.a. de navolgende namen.
De Zevenkop, Den Blekken Emmer en De Moos, De Sepkin en De Rooie Moos.
Hannes de Gieter en Miena Zwaans, Den Teeuw, Den Trol en Jan van Dorst en van de vroedvrouw Ciska Worst.
Driek de Tjoep en Jan de Deut, Toon de Pin, Aap de Poel, De Kat en Jan de Stier.
De Loeloe en De Kromme Kees, De Dikke Cort en Den Boei. Het Apetietje en Van Hoei en Manus de Stotteraar.
De Stoetskop en De Papegaai. De Hennenkont en De Kolenhond, De Koekzak, De Brommert en De Mem. Den Taaie, Den Dabber en De Rem.
De Bergse Boer en Piet de Bie. Den Tebbes, De Snol, De Dikke Marie en Den Brok.
Wellicht heb ik een paar namen verkeerd vermeld en vraag mij niet wie het allemaal waren.
Zeker is dat deze namen heel anders klinken dan Van Rosmalen, Van Oss of Van Geffen.
Groet van Piet van Wim van Sjaak den Wust!
En dan gaan we naar de dierentuin….
Vandaag de dag lijkt alles zo normaal te zijn geworden! We pakken de auto en gaan er een dagje op uit, naar de Efteling of naar een ander pretpark. Er zijn legio mogelijkheden om je kinderen een leuke dag te bezorgen. Zo’n dag erop uit is eigenlijk niet meer bijzonder.
Hoe anders was dat omstreeks 1950.
In de vakantie van vader was het op een zonnige morgen een drukte van belang in huize van Rosmalen. Eindelijk was het zover! Er was al weken over gesproken maar vandaag zouden ze naar de dierentuin in Rhenen gaan!
Nee, niet met de auto, trein of bus maar gewoon op de fiets, zoals dat toen gebruikelijk was.
Het feit, dat ons Pap en Mam, die tocht op spiksplinternieuwe fietsen zouden maken ontlokte aan een (beetje jaloerse?) buurtbewoner de opmerking “Hedde keinderbijslag gebeurd?”.
De drie jongste kinderen werden over de fietsen van hun ouders verdeeld en Maria en Sjaak zouden zelf fietsen. Onze Sjaak op een geleende fiets. Waarover later meer…
Nadat de gesmeerde boterhammen en de flessen met ranja in tassen aan het stuur van ons Pap waren gehangen ging het gezelschap op pad.
Vanuit Oss ging het richting het pontveer van Maasbommel om daar de Maas over te steken. Daarna moesten ze bij Ochten met nog een veer over de Waal en nadat ze de brug over de Rijn achter zich hadden gelaten ging het een stukje de Grebbenberg op. Na ongeveer dertig kilometer fietsen zouden ze een dikke twee uur later de toegangspoort van de dierentuin binnen rijden.
Nu was het zo, dat Sjaak te groot was voor de te kleine fiets waarop hij reed.
Zo kon het gebeuren dat hij bij het oprijden van het pont in Maasbommel met zijn te grote voeten tegen het spatbord van het fietsje stootte. Het voorwiel sloeg om en… Sjaak vloog over het stuur en belande plat op zijn buik op het dek van het pont!
Na van de schrik te zijn bekomen bleek de schade aan de fiets en gelukkig ook aan Sjaak mee te vallen. De rit naar Rhenen kon worden voortgezet.
De dag in de dierentuin zal voor mijn oudere broers en zussen zeker een feest zijn geweest. Waarschijnlijk hebben ze gelachen om de malle capriolen van de apen op hun rots en geïmponeerd naar de leeuwen en tijgers hebben gekeken. Wellicht zullen ze ook de speeltuin van de Zoo onveilig hebben gemaakt.
Op de terugweg naar Oss moest Willie nog voor wat actie zorgen. Hij zat bij zijn vader achterop de “pakkendrager” van diens gloednieuwe fiets en had al een tijdje de kijk op de pal van dat zwarte ding dat voor de bagagedrager aan zijn vaders fiets was gemonteerd. Aan de andere kant zat een klein sleuteltje.
En laat hij nu juist op het moment, dat ze van een dijk afreden, zich niet langer kunnen bedwingen en die pal naar beneden duwen…
De pinnen van het fietsslot schoten tussen de spaken!
Tegenwoordig zouden de spaken je letterlijk om de oren zijn gevlogen maar in die dagen gebruikte men nog oerdegelijk en onverslijtbaar staal. Ons Pap heeft met zijn blote handen die spaken zo goed als het ging rechtgebogen en met een behoorlijk slag in het achterwiel nog thuis weten te komen.
Ik heb hem in de jaren daarna regelmatig in de weer gezien met het repareren van de (alweer) kapotte fietsen van zijn kinderen.
Zou daar op die zonnige vakantiedag en terugkomend van de dierentuin in Rhenen, die “hobby” van ons Pap zijn ontstaan?
Een grote verrassing
Ik weet niet goed of ik als jongetje van een jaar of acht wel in de gaten had wat er met ons Mam aan de hand was. Ze was in verwachting van wat later onze Anton bleek te zijn.
Waarschijnlijk waren de eekhoorns, konthamers, vlaamse gaaien en stekelbaarsjes, die je in het bos en de Perenvijver zag, veel interessanter dan je moeder met die vreemde dikke buik. Volgens mij geloofde ik toen nog in de ooievaar.
Op een zeker moment mocht ik een weekje gaan logeren, of beter gezegd ik moest…
Wat spulletjes bij elkaar gepakt en op de fiets (ja…daar is ie weer...) naar tante Jans en ome Jan.
En dat was gewoon een feest!
Een bed alleen voor mijzelf. Thuis deelde ik met onze Frans een bed en dat was niet alles. Als je naar meneer zijn zin niet genoeg stil lag, had je zo een dreun te pakken!
Boterhammen met chocoladepasta of kokosbrood.
Een hele grote tuin vol met fruitbomen en bessenstruiken.
Met ome Jan in de volières.
Ga zo maar door.
Zoals gezegd voelde het als een groot feest en daarom vond ik het een beetje jammer, dat ons Pap me weer kwam ophalen. Op de terugweg naar huis vertelde hij, dat er een kindje was gebracht, een broertje.
Thuis aangekomen zag ik, dat ons Mam in de voorkamer op een bed lag. Ze zag er moe maar wel gelukkig uit en was een of ander klein wurm aan het voeden. Zoiets had ik nog nooit gezien. Het voelde een beetje vreemd maar het was wel een mooi en vertederend beeld…
Mijn leventje ging weer gewoon door alsof er niets was veranderd. Vijf minuten later lag ik alweer met mijn vriendjes, Wimke en Theo, gewapend met een houten “schietgeweer”, als indiaan tussen de struiken op de cowboys te wachten….
Vele jaren later hoor je dan dat je vader na de geboorte van Anton ontzettend heeft moeten huilen. Van geluk en van opluchting, dat de moeilijke bevalling een goed eind kende.
En ook omdat dit kind zo speciaal voor hem was!
Blijkbaar was het vroeger de gewoonte om bij een geboorte de kinderen ”het huis uit te doen”.
Zo gebeurde het, dat Maria bij tante Jans van Leur verbleef, die in een mooi huis met een lange tuin langs “het spoor” woonde. Na een paar dagen kwam ons Pap haar oppikken en er ontspon zich een gesprekje tussen hen, dat ongeveer zo kan zijn gegaan”
P: “We hebben nu thuis toch iets moois. Een echte, grote verrassing. Raad maar eens”.
M: “Een hondje?”
P: “Nee, raad nog maar eens”
M: “Een poeske?”
P: “Nee, nog een keer”
M: “Een konijntje dan? “
Stralend van geluk antwoordde ons Pap “Nee,een kindje, een jongetje, hij heet Willie”.
Maria was er eigenlijk helemaal niet zo blij mee.
Immers, als oudste kind had ze al twee broertjes en een zus en had veel liever een hondje, poesje of een konijntje gehad…
De Soepkip
Bij ons in de familie is het verhaal van ome Jan en het bijtend dwergpapegaaitje bijna legendarisch. Toen het beestje diens vingers voor een lekkernij aanzag en deze met zijn scherpe bek dacht te verorberen was ome Jan het zo ontzettend beu dat hij het diertje bijna de kop afbeet! Na deze onbehouwen daad verdween zijn driftbui als sneeuw voor de zon, maar het kwaad was helaas al geschiedt. Ook het feit dat hij het inmiddels levenloze papagaaitje binnen in de keuken op de kachel legde in de hoop dat het diertje spontaan zou verrijzen mocht niet meer baten.
Zo bont heeft ons Pap het gelukkig niet gemaakt hoewel de volgende vertelling niet echt geschikt is voor fijnbesnaarde lezers of dierenvrienden (waar ik mezelf zeer zeker toe reken).
Je bent gewaarschuwd!
Ter verdediging van oom en vader wil ik wel nadrukkelijk stellen dat er in die tijden totaal andere normen met betrekking tot dierenwelzijn werden gehanteerd.
Dat neemt niet weg dat er voor het voornoemde papagaaitje en de hierna in het voetlicht tredende kip helaas van een te betreuren vorm van dierenleed sprake is geweest.
Het kippenhok achter ons huis aan de Heescheweg werd bevolkt door een aantal kippen van het Rhode Islands Red ras of “Islanders” zoals ze in Brabant meestal genoemd worden.
Een van de hennen was toe aan haar laatste uren; zij zou namelijk als “soepkip” aan haar eind komen.
Echter, alvorens het zover was, moest de bewuste hen wel gevangen worden en dat wilde die gevederde dame helemaal niet. Het gevolg was dat ons Pap al een geruime tijd in het binnenhok tevergeefs doende was om de kip van haar vrijheid te beroven. De veren en veertjes vlogen als wolken in de lucht!
Waarschijnlijk heeft ons Pap verschillende krachttermen gedacht. Het zit ook in de aard van de “Wüsten” dat, als ze eenmaal ergens aan beginnen, ze het koste wat kost willen afmaken. Op- of toegeven kunnen ze maar moeilijk.
Ons Mam had de ravage in het kippenhok gezien en al te kennen gegeven dat hij met dat gevang op moest houden. De blik waarmee hij haar aankeek sprak boekdelen en mopperend had hij zijn vrouw laten weten “Gé wou toch un soepkiep of nie dan”?
Uiteindelijk is de kip gevangen en was haar lot snel bezegeld. Hoewel… op het laatste moment nam zij nog wraak. Ondaan van haar kop wist ze zich nog los te wurmen uit de handen van ons Pap en rende als een echte kip zonder kop door de keuken.
Ik zal je de bloederige details besparen maar het gevolg van die laatste stuiptrekking van de onwillige kip was dat ons Pap tot in de late avonduren bezig is geweest met het schoonboenen van vloer, meubels en muren.
Eigenlijk wel zo prettig dat we het meest veelzijdige stukje vlees vandaag de dag gewoon in de supermarkt kunnen kopen…
De Ronde van Oss
Heescheweg nummer 169 komt al bijna in zicht. Gedrieën fietsen de mannen ruim na middernacht voorbij het oude Jodenkerkhof aan de inmiddels stille en verlaten weg.
Een oplettende passant zou het zijn opgevallen dat hun fietshouding niet geheel zeker is. Af en toe hebben de broers wat problemen om hun evenwicht te houden.
Het moge duidelijk zijn… De heren zijn een beetje aangeschoten.
Zou je toen in die straat hebben gewoond dan had je kunnen waarnemen, hoe het vrolijke drietal inmiddels voor de tweede keer je huis passeerde.
De reden ligt in de wat aandoenlijk overdreven en waarschijnlijk ook door het alcoholgebruik ingegeven bezorgdheid van twee van de mannen voor hun broer.
Er was weer eens feest in de familie geweest en nadat de laatste gasten - waarvan sommigen vrolijk zingend - waren vertrokken kwamen Jan en Grad tot de conclusie dat hun jongste broer net iets teveel aan Bacchus had geofferd om op een veilige manier naar huis te fietsen.
“Wim, jongen ... Ge kunt zo echt niet naar huis… We brengen je wel ekkes weg”
Zo gezegd zo gedaan en daar gingen de drie huisvaders gezamenlijk op weg van de Katwijkstraat naar de Heescheweg. De broers woonden niet al te ver van elkaar en als je een beetje doorfietste stond je binnen het kwartier bij de ander voor de deur. Dus voordat ze het goed en wel in de gaten hadden waren ze op de plaats van bestemming gearriveerd en Jan en Grad wensten hun broertje een goede nachtrust toe.
Ze draaiden hun fietsen. Daarbij verloor Grad zijn evenwicht en vond zich een paar seconden later terug in de heg.
Het was helder… ook die kon niet alleen naar huis.
Het drietal sprong daarom maar weer op de fiets en even later reden ze op een pad, tussen velden en een verdwaalde akker, richting de Bosschestraat.
Tot grote hilariteit van de anderen miste één van de gebroeders een bocht en verdween daarbij bijna geheel tussen de daar uit het niets opgedoemde bremstruiken.
Eenmaal bij “onze Grad” aanbeland kwamen de heren tot de slotsom dat ze Jan toch echt niet alleen terug konden laten fietsen en ging het op naar de Katwijkstraat.
Daar gearriveerd zorgde hun al eerder genoemde offerande aan de Romeinse god van wijn en dronkenschap ervoor dat de mannen aan een tweede ronde waren begonnen.
Immers… Wim kon zo toch echt niet alleen naar huis!
Helaas heb ik niet meer kunnen achterhalen op welk adres het trio tot een duo is gereduceerd en wie van het driemanschap als laatste zijn weg alleen door nachtelijk Oss terug naar huis heeft moeten zoeken.
Waarschijnlijk zal hun nachtelijke “Ronde van Oss” wel de aanleiding zijn geweest, dat na afloop van het eerstvolgend familiefeest de broers van Rosmalen op de terugweg naar huis zich de begeleiding van één van de zussen Schel moesten laten welgevallen!
De Jehovagetuige
Mijn vader was een gelovig mens met respect voor katholieke normen en waarden. Dat je daarom geen kwezel hoeft te zijn moge uit de verhalen in dit boekje inmiddels duidelijk zijn. Ook moet je in ogenschouw nemen dat er in die tijden nog geen openheid over het reilen en zeilen van de Katholieke Kerk was gegeven. Ware dat toen het geval geweest dan had mijn vader er zeker totaal anders ingestaan!
Hoog in het vaandel had hij dus het “katholiek zijn” staan, zoals een Jehovagetuige moest ondervinden. Je mag vinden wat je wilt van die mannen en vrouwen die hun geloof aan de deur komen verkondigen en diezelfde deur ook regelmatig voor hun neus dichtgeslagen zien worden, maar je kunt misschien wel wat bewondering voor hun standvastigheid opbrengen.
Zo ook voor de man, die op een zaterdag, bij nummer 169 aan de Heescheweg achterom kwam en op de achterdeur klopte. Mijn vader deed de deur open en de bezoeker vroeg of hij “het woord van God” mocht verkondigen en de overbekende “Wachttoren” mocht aangebieden.
Dat mocht… Ons Pap hoorde hem aan en ging een discussie met de getuige aan. De kerkgenootschap van “Jehova’s” is verwant aan het protestantisme en zij zijn ervan overtuigd dat de mensheid zich in de "eindtijd" bevind. Dit is de laatste fase voordat God zal ingrijpen met als doel de aarde te zuiveren van alle onrechtvaardige mensen.
De visie van de Jehovagetuige stond lijnrecht tegenover alles waarin mijn vader geloofde.
Vader probeerde de Jehovagetuige van zijn standpunten te overtuigen en die wilde op zijn beurt ons Pap ompraten.
Na een poos kwam de man in tijdnood en vroeg of hij de week erop terug mocht komen om verder met mijn vader over hun verschillen van mening te praten.
Ook dat mocht… De daarop volgende zes weken kon men getuige zijn van urenlange gesprekken tussen de twee kemphanen…
Tot het moment waarop ons Mam het meer dan zat was!
Ze pakte een tafeltje met twee stoelen en zette die achter een heg helemaal aan het eind de tuin, zodat de discussiërende mannen uit het zicht en gehoor zaten en niemand meer tot last konden zijn.
Of die twee er daadwerkelijk gebruik van hebben gemaakt is onbekend. Het was wel een mooie manier om die Jehovagetuige te laten weten dat hij niet meer welkom was.
Trouwens, ook wat vriendelijker dan de deur voor zijn neus dicht te smijten…
De Gereedschapskist
Met een paar ondernemende zonen pakte ons Pap nogal eens mis op zijn gereedschap dat normaal gesproken op een werkbank in de schuur lag. Regelmatig zag je een van de jongens van Rosmalen met een hamer, nijptang, zaag of schroevendraaier in de weer.
Het moest maar eens afgelopen zijn dat die deugnieten keer op keer zijn spullen pikten!
Ons Pap had van de fabriek een pallet meegenomen en van dat ruwe en ongeschaafde hout zou hij wel eens een kist maken zodat zijn gerei voortaan daar zou blijven waar het hoorde; in die gereedschapskist!
Hij timmerde een grote robuuste kist in elkaar. Deze verstevigde hij met ijzeren banden, die hij van een versleten houten regenton had gehaald.
Er liepen in de breedte van de kist twee van die banden over het deksel, via de achter- en de onderkant naar de voorkant. Ook in de lengte liepen er banden van zijkant naar zijkant zodat de kist van alle kanten beveiligd was.
Daarna nog een handvat op het deksel en een stevig hangslot erop en de “gereedschapsbunker” was klaar!
Het leek te werken.
Totdat hij een hele tijd later de sleutel van het slot kwijt was.
Na een aantal mislukte pogingen om de sluiting te forceren besloot ons Pap om bij de buurman een breekijzer te lenen om daarmee de kist open te breken.
“Pap, dat hoeft toch helemaal niet” aldus Frans en hij pakte het handvat vast en tilde het deksel met zijkanten op. De bodem met daarop al het materiaal van ons Pap bleef op de grond staan!
Wat hadden die boeven van zonen gedaan?
Ze hadden met een ijzerzaagje, dat ze ergens in de schuur hadden gevonden, de ijzeren banden onder aan de zijkanten doorgezaagd en op die manier konden ze ongezien toch bij het gereedschap komen.
Je wilt weten of ons Pap boos werd?
Die kon de inventiviteit van zijn zonen wel waarderen.
Chinezen en Cowboys
Vader kon prachtige verhalen opdissen.
Vooral mijn oudere broers en zussen hebben daarvan mogen genieten. Voordat ze naar bed moesten, gingen ze beneden in de woonkamer bij de kachel rond hem heen zitten en dan vertelde hij wat hij allemaal had meegemaakt.
Zo was hij eens met een vriend terecht gekomen in de Boxeroorlog en maakte daar in dat verre China allerlei spannende dingen mee.
Die bewuste vriend was een chinees die zijn haar in twee lange staarten droeg.
Als er gevaar dreigde draaide hij heel snel om zijn as waarbij hij die staarten gebruikte als een soort vervaarlijke zwepen.
Op die manier hield hij de vijand op afstand.
Nog geloofwaardiger waren zijn verhalen over de avonturen, die hij als cowboy had beleefd.
Ons Pap kon dat namelijk onderbouwen met fysieke bewijzen. “Dit is een schotwond en hier is een pijl van een indiaan helemaal door mijn schouder gegaan”en trots liet hij zijn kinderen zijn littekens zien, die hij waarschijnlijk had opgelopen tijdens het werk op het land of zo.
Als ze dan vroegen of dat niet ontzettend veel pijn had gedaan was steevast zijn gespeeld, nonchalante antwoord “Viel wel mee”.
Natuurlijk werd er door zijn trotse kinderen op school verteld, dat hun vader cowboy was geweest en heel veel in het Wilde Westen had meegemaakt.
Waarschijnlijk hebben ze alleen in hun vader die avontuurlijke aard herkend. Immers op de vraag van hun nieuwsgierige klasgenootjes “En jullie Mam, was die ook cowboy?” kwam het prachtig naïeve antwoord “Nee, die woonde gewoon in Geffen!”.
Op latere leeftijd kregen de kinderen een paar boeken onder ogen en verdraaid… ze herkenden die verhalen van ons Pap.
Het zou best eens zo kunnen zijn, dat hij op zijn werk regelmatig voor het naar huis gaan een paar bladzijden heeft gelezen om ze daarna ’s-avonds, als zelf beleefd, aan zijn goedgelovige zonen en dochters te vertellen!
De Grijnsploeg
Als ik foto’s van mijn vader zie, die tijdens de laatste jaren van zijn leven zijn genomen, valt het mij iedere keer weer op hoe moe en versleten hij er vaak op uitziet. Hij leek veel ouder dan dat hij in werkelijkheid was.
Wellicht was er al sprake van die sluimerende ziekte maar het meest waarschijnlijk is dat het de sporen waren van een leven met nogal wat zorgen en veel en hard werken.
Over hard werken gesproken…
De laatste jaren voor zijn ziekte werkte ons Pap op de fabriek hoofdzakelijk nog in de dagdienst.
Sinds zijn promotie tot voorman hoefde hij geen ploegendiensten meer te draaien. Echter bij wijze van hoge uitzondering werkte vader toch nog wel eens gedurende de nacht, van 22.00 uur tot 06.00 uur.
Als dat het geval was werd er van ons kinderen verwacht dat wij het overdag rustig aan deden. Moeder zorgde er wel voor dat je stil was. Immers, ons Pap lag op bed en moest slapen!
Hij kon overdag maar moeilijk in slaap komen en dat was nog vervelender geweest in de jaren dat we op de Heescheweg hadden gewoond. Op een gegeven moment moest hij in de drieploegendienst. Vooral de nachtdienst viel hem zwaar; hij kon overdag bijna niet slapen.
Op de Heescheweg woonden nogal wat gezinnen met een talrijke kinderschare. De hele dag hoorde je het lawaai van spelende kinderen. Naast ons woonde ook nog eens een aannemer en in diens werkplaats was het werkvolk de hele dag in de weer.
Het was dus geenszins een rustige buurt waar je overdag aan je broodnodige slaap toe kon komen.
Door dat slaaptekort werd het humeur van ons Pap er gaandeweg de week niet echt beter op en de kinderen zeiden tegen elkaar “Ons Pap heeft de Grijnsploeg”.
Vader wist dat die nachtploeg helemaal niets voor hem was; hij werd er doodmoe van!
Ook besefte hij maar al te goed, dat hij dan niet de gezelligste in huis was.
Dat blijkt zo treffend uit de opmerking die hij vaak maakte als hij weer in de dagploeg werkte.
Na een nacht goed te hebben geslapen kwam hij de volgende morgen de huiskamer binnen en zei: “Zo, jongens, ik ben er weer!”
De Snoeptrommel
“Jouw vader heeft ons in de oorlog ontzettend geholpen”
De opmerking, die een zekere mijnheer Lipjens (de man was helemaal vanuit de omgeving van Rotterdam naar Oss afgereisd om de begrafenis van ons vader bij te wonen) toen maakte heeft mij als jongen lange tijd geïntrigeerd.
Als een puber met een gezonde dosis fantasie zag ik mijn vader, gewapend met een geweer en een bivakmuts op, in een hinderlaag liggen of een distributiekantoor overvallen. De verzetsfilm “De Overval” die ik in het Bondsgebouw had gezien, diende hiervoor zeer zeker als kader.
Het beeld dat ik van ons Pap had werd nog versterkt door de wetenschap dat hij tijdens de oorlog in de provincie Zeeland was ondergedoken en zoals mijn moeder later vertelde, daarvoor al bij de familie Dollevoet in Geffen een veilig heenkomen had gezocht.
Op het moment, dat ik besloot om aan dit boekje te beginnen was het daarom ook niet vreemd dat een van de eerste vragen waarop ik graag een antwoord wilde op die oorlogstijd betrekking had.
Wat was er allemaal in die bewogen jaren met hem gebeurd en waarom was hij ondergedoken?
Die nieuwsgierigheid was ook aangewakkerd door een voorval ergens rond 1975.
Ik werkte bij de bank in Tilburg en op een dag raakte ik in gesprek met mijn directeur.
Al snel bleek dat de man in het verzet had gezeten en op dat moment secretaris van een vereniging van verzetstrijders was.
“He Piet, jij komt toch uit Oss?” en hij noemde enkele namen van osse mensen, die hij uit die roerige tijden kende en tot mijn grote verbazing viel daar ineens de naam van mijn vader.
Nu zou het best kunnen zijn, dat er ook toen meerdere “Wimmen” van Rosmalen in Oss en directe omgeving woonden, maar toch…
Zoals ik in de Inleiding al aangaf ben ik jaren te laat begonnen met het zoeken naar informatie. Ik merk nu hoeveel “geschiedenis” van mijn vader al in de tijd is opgegaan en ik zal waarschijnlijk nooit het fijne over zijn onderduikperiode te weten komen.
Hetzelfde geldt ook voor de historie achter de opmerking van die mijnheer Lipjens.
In dat kader is wel leuk wat mijn broer Sjaak zich nog wist te herinneren toen ik hem vroeg of hij misschien wist hoe ik het gebeuren rond de familie Lipjens moest plaatsen.
In de naoorlogse jaren stopte op een dag een wat aftands en versleten autobusje voor het huis.
Een man, met in zijn handen een trommel maatje kleine wasteil, stapte uit en liep het pad naast het huis op en werd door mijn ouders hartelijk begroet.
Na een plezierig gesprek met hen nam mijnheer Lipjens (inderdaad hij was de bezoeker) weer afscheid en het krakkemikkige busje verdween hijgend en puffend richting Heesch.
Ons Mam haalde het deksel van het grote blik dat de bezoeker had achtergelaten en tot grote vreugde van de kinderen was die trommel helemaal gevuld met snoepgoed.
Wel vijf kilo!
Ons moeder was nogal zuinig van aard en ieder kreeg één snoepje en de snoeppot werd veilig opgeborgen op de bovenste plank in de kelder met de deur, zoals gebruikelijk, op slot.
Echter, zij had buiten de slimheid van haar oudste zoon gerekend. Die wilde nog wat meer van die overheerlijke zuurtjes en babbelaars!
Al snel had hij uitgevogeld dat je via het kelderraam van de buurman en door een gat in de fundering onder de scheidingsmuur tussen de huizen in hun eigen kelder kon geraken. Zo vond in een paar dagen tijd behoorlijk wat snoepgoed een nieuwe eigenaar.
Voor mij zal de achtergrond van de opmerking van mijnheer Lipjens wellicht altijd een raadsel blijven zoals mijn moeder waarschijnlijk niet heeft gesnapt hoe die snoeptrommel na een paar dagen aanzienlijk leger heeft kunnen worden.
Een Stokske
Augustus 2012.
Ik stap de voordeur uit en zie dat de tuinpoort naast het huis van mijn (over)buurvrouw openstaat.
Op zich natuurlijk niks aparts ware het niet, dat ik me ineens realiseer, dat ook zij mijn vader heeft gekend.
Ik loop de tuin binnen en tref haar achter het huis aan, gezeten aan een tuintafel.
Nadat ik heb uitgelegd waar ik mee bezig ben, vraag ik haar of ze soms nog een verhaal over ons Pap heeft.
“Jazeker” en met pretogen vertelt ze het volgende:
“Op een gegeven ogenblik kwam er een mevrouw bij jullie thuis aan de deur met een klacht, dat een van jullie haar zoon had geslagen. En wat jouw vader daaraan dacht te gaan doen.
Nou, zei jullie vader, daar heb ik wel een manier voor. Het is namelijk zo… ik heb een stokske en daar sla ik altijd mee. Eerst zachtjes en dan steeds harder.
Dus, zei hij, dat ga ik straks doen bij degene, die dat gedaan heeft. Ik sla steeds harder en harder… en och, dan doet hij dat niet meer”
Dat mens stond echt raar te kijken… zo van, wat gebeurd hier? …
Ons moeder was erbij en die vertelde het ons later en moest er achteraf zo vreselijk om lachen.
Jullie vader kon dat zo heerlijk droog vertellen en ik vond het zo’n mooi verhaal.
Hij zou nog niet hebben geslagen al wilde je het graag en daarom vond ons moeder het zo grappig want jouw vader was een heel zachtaardige man”.
Wie is toch de overbuurvrouw van onze Piet denken jullie nu waarschijnlijk.
Ik zal een tipje van de sluier oplichten.
Ze heet Thea, woonde vroeger in de Van Obdamstraat en haar moeder en vader kwamen nogal eens bij ons thuis over de vloer…
De Bankschroef
Zoals uit het verhaal van Thea van Tilburg (ja, zij was het die het verhaal over het “Stokske” vertelde) was mijn vader een zachtaardige man. Zelden werd hij boos.
Maar soms kon hij, indien nodig, zijn kinderen op een wellicht pedagogisch gezien niet helemaal verantwoorde wijze corrigeren. Dat blijkt uit het volgende voorval.
Er was één ding waar ons Pap op z’n Brabants gezegd “een godsgruwelijke hekel’ aan had.
En dat was liegen!
Toen een van zijn zonen door hem werd betrapt op het bewust verdraaien van de waarheid en dat na herhaaldelijk aandringen nog steeds niet wilde toegeven, werd de “leugenaar” meegetroond naar de schuur.
Daar stond een grote werkbank met daarop een uit de kluiten gewassen bankschroef.
Het hoofd van het “slachtoffer” werd met zachte drang tussen de bekken van die bankschroef geduwd en draaiend aan de steel zette mijn vader dat “koppie” precies genoeg vast. Uiteraard ervoor zorgend dat het geen pijn deed.
Wederom kreeg zijn zoon de gelegenheid toe te geven dat hij had gelogen maar die koos ervoor om te zwijgen. En ons Pap zette er nog een heel klein beetje meer druk op maar de deugniet bleef volharden in zijn leugen.
Totdat hij ineens de tanden van een zaag in zijn nek voelde...
Geschrokken gaf hij zijn bedrog toe en op hetzelfde moment was hij uit zijn letterlijk knellende situatie verlost.
“Ik zal het nooit meer doen” snikte hij en liep de schuur uit om elders wat troost te gaan zoeken.
Zijn vader bleef in de schuur achter en hoefde eindelijk zijn gezicht niet meer in de plooi te houden.
“Ik kan nog geen vlieg kwaad doen, laat staan dat ik die snotneus pijn zou hebben gedaan” zal hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid hebben gedacht.
Inderdaad, het was een wat onorthodoxe manier om zijn zoon terecht te wijzen en of het echt geholpen heeft?
Ik waag het te betwijfelen!
Lieve Vader
Dertien jaar jong was ik toen mijn vader na een erg pijnlijk ziekbed overleed.
Geteisterd door long- en botkanker gaf zijn lichaam op die zonnige zondag in september 1965 de strijd op.
Inmiddels ben ik ongeveer acht jaar ouder, dan mijn vader is geworden, en zit hier te wachten in het ziekenhuis om weer eens bloed te laten afnemen. Voor die halfjaarlijkse controle of die kankercellen daadwerkelijk weg blijven. In de periode, dat ik voor mijn leven met dezelfde ziekte, waaraan ons Pap is overleden, in gevecht was, heb ik vaak aan hem moeten denken.
Ik zie mezelf daar nog staan, niet ver van de wachtruimte van het lab waar ik nu ben.
In de hal van het St. Anna Ziekenhuis was een ketting gespannen. Ruim voor aanvang van het avondbezoekuur stond ik daar helemaal vooraan te wachten. Te wachten totdat de knorrige portier om klokslag zeven uur die ketting losmaakte en ik de vier trappen kon oprennen om het eerst bij het bed van ons Pap te kunnen zijn.
Van zijn ziekte staan een paar beelden mij nog scherp voor de geest.
Ons Pap die met behulp van krukken heel moeizaam door onze straat liep.
Zijn bed stond in de voorkamer en iedere avond “mocht” ik een snoer met een bel naar de slaapkamer van mijn moeder uitleggen. Dan kon ons vader haar waarschuwen als hij hulp nodig had.
De huisarts, dr. Bollegraaf, die op het laatst vrijwel elke dag langskwam om morfinespuiten te zetten.
Zo ook kwam pastoor Baken, waarmee mijn vader het erg goed kon vinden, bijna dagelijks op bezoek.
De flesjes, met daarin een morfinedrankje, die naast zijn bed stonden. Dat spul was zo sterk, dat toen ik uit nieuwsgierigheid stiekem een paar druppels proefde men de rest van de dag geen kind meer aan mij had.
De Players sigaretten, die ik regelmatig bij Frans van Orsouw, de sigarettenzaak aan de Industriesingel, haalde. Dit waren zogenaamde “lichte” sigaretten en zouden daarom beter zijn voor de longen van ons Pap…
Het wisselen van beddengoed, waarbij mijn oudere broers en zussen, en soms ook neven en nichten ons Pap optilden en waarbij iedere beweging de man vreselijk pijn deed.
Mijn vader had mij ooit verteld, dat als er een mens overlijdt en in die ruimte staat een kanariekooi, dat op zo’n moment die vogel dood van zijn stokje zou vallen.
Toen hij overleed liep ik met de kooi met daarin de gele kanarie van ons Pap, de voordeur uit.
Daar stond ik dan… in de voortuin me helemaal niet beseffend, wat het zou inhouden om je vader zo jong al te verliezen.
Wij, de jongste kinderen, hadden totaal niet in de gaten, dat ons Pap ongeneeslijk ziek was.
Pas een week voor zijn overlijden werden wij ingelicht over het onafwendbaar gegeven, dat we hem al snel kwijt zouden raken.
Van de dagen na zijn overlijden weet ik niet meer zo veel.
Ons Pap stond opgebaard in de voorkamer. Het was iedere morgen wel erg confronterend om van boven de trap af te komen en hem dan in zijn kist te zien liggen.
Van zijn begrafenis kan ik me nog herinneren dat er ontzettend veel mensen, misschien wel honderd, in de begrafenisstoet meeliepen. Hoe raar het misschien ook klinkt daar was ik best fier op. Ook het beeld van mijn moeder met mijn kleine broertje aan de hand, lopend achter die zwarte lijkwagen staat in mijn geheugen gegrift.
Nu vele jaren later weet ik als geen ander wat kanker lichamelijk maar zeker ook geestelijk met je doet.
Daarom ben ik zo trots op hem en kan ik het zo waarderen, dat ons Pap nooit heeft geklaagd en tot het laatst is gebleven, wat hij altijd wilde zijn…
Een lieve vader.
“Hou ‘m”
Ik kan niet slapen.
Mijn slaapkamer voelt aan als een sauna. Die koperen ploert van een zon heeft de hele dag op de ramen staan branden.
Ik besluit naar beneden te gaan in de hoop op de bank in de woonkamer een wat koeler slaapplekje te vinden. Helaas denken mijn twee katers hetzelfde. Ze kruipen tegen mij aan en zorgen met hun gesnor en gemiauw ervoor dat ik de slaap niet kan vatten.
Al een paar dagen zit er iets over mijn vader bij me te “broeden” en het lukt maar niet om het goed in woorden te vangen.
Het is geen belangrijke of “grote” gebeurtenis maar toch heb ik er in al die jaren, die inmiddels na het overlijden van ons Pap zijn verstreken regelmatig aan teruggedacht.
Aangezien ik door de warmte en die super aanhankelijke kattenbeesten toch niet kan slapen besluit ik nog maar een poging te doen.
In de Van Speijkstraat lag tegenover ons huis een klein plantsoen met in het midden een grasveld van een meter of veertig lang en ongeveer vijftien meter breed.
In de zomermaanden werd dit veldje of “weike” zoals wij het noemden veelvuldig als voetbalveld gebruikt.
Zo ook die bewuste avond.
Met wat overtollige kleding zijn er aan weerzijden van het veldje twee stapeltjes gemaakt. Die moeten de palen van het doel voorstellen.
Zoals bijna altijd staat Wimke, mijn vriendje en buurjongen, in de ene en ik aan de andere kant in de goal.
In het veld lopen een tiental jongens achter een bal aan te hollen; zich allemaal verbeeldend een speler van Milaan, Liverpool of Feyenoord te zijn.
Ik ben Costa Pereira, de doelman van Benfica, dat in de jaren daarvoor, twee keer achter elkaar de Europacup had gewonnen.
En ineens zie ik mijn vader.
Hij schuifelt met krukken moeizaam op de stoep. Voor het eerst besef ik dat het niet goed met hem gaat. Hij ziet er moe, vaal, zo broos uit.
Ik hoor mijn vriendjes waarschuwend roepen, een speler van de tegenpartij komt alleen op mijn goal af.
Ons Pap heeft het blijkbaar ook zien gebeuren en met een voor hem ongewoon zwakke stem roept hij “Hou ‘m”.
Ik duik naar de hoek waar de bal is geplaatst en tik hem tussen de doellijnen uit... Mijn vader knikt tevreden.
Het spel gaat verder...
Veel later realiseer ik me, dat het die doordeweekse avond is geweest, dat ik mijn vader voor het laatst buiten op straat heb gezien...
Zondagse Kleren
Het was in de tijd, dat er nog zondagse en doordeweekse kleren waren.
Zondagsmorgens werd je in die “goeie” kleren gehesen en je voeten in glanzend gepoetste schoenen gestopt. Het was de bedoeling, dat die ’s-avonds even onberispelijk weer in de klerenkast werden gehangen en gezet om je er een week later weer mee in een zondags keurslijf te dwingen.
Op zondag kon je dus niet voetballen, verstoppertje spelen of in het bos ravotten. Nee, je was min of meer gedwongen tot mooi opzitten.
En geloof me… ons moeder lette er fel en scherp op.
Regelmatig hoorde je “Pas op je zondagse kleren!”.
Totdat je met ons Pap ging wandelen…
Wij woonden vlakbij het bos en na een drukke werkweek ging hij - vergezeld van een of meer van zijn kinderen - op zo’n zonnige zondagmorgen nogal eens wandelen in het bos.
In die dagen stikte het daar letterlijk van de eekhoorns en vogels terwijl de bosvijvers vol zaten met “konthamers” (kikkervisjes) en stekelbaarsjes, die door de plaatselijke jeugd veelvuldig werden gevangen en in een glazen weckpot mee naar huis werden genomen.
Daar liep je dan… met je vader op een stoffig bospad tussen de bomen met je goede kleren aan.
Totdat je het kenmerkend 'tjuk-tjuk-tjuk' van een stel van boom tot boom springende eekhoorns hoorde, een roofvogel boven de boomkruinen op zoek naar een onvoorzichtige prooi zag cirkelen of een reiger in de Appelvijver naar onfortuinlijke kikkers zag vissen en je door je vader snel in het gras of tussen de struiken op de grond werd geduwd zodat we dat schouwspel goed en zonder de dieren te storen konden gadeslaan.
Dat die goeie kleren dan vuil werden, maakte hem helemaal niets uit en wij op onze beurt maakten er ons ook niet meer druk om…
Immers, we wisten, dat ons Mam er toch niks van kon zeggen, want ons Pap was er graag de schuld van…
Een Brommer
Stel je eens voor dat je een jongen van een jaar of zestien bent en je hebt maar één hartenwens…
Je wilt zo ontzettend graag een brommer!
Regelmatig sta je met je neus tegen het winkelraam van “De Kling”, een rijwielhandel, die een paar straten van je ouderlijk huis vandaan is gevestigd.
Verlekkerd staar je naar de Sparta’s, Union’s, Berini’s en andere merken bromfietsen die daar in de winkel staan te glimmen.
En dan gebeurt het!
Op een avond vraagt je vader: “Jongen, wil je een brommer?”.
“Natuurlijk! Of ik dat wil!” antwoordt de jongen, die van blijdschap van zijn stoel opspringt.
Zijn vader kijkt hem aan en zegt dat hij zal kijken wat hij kan doen. Morgen zal hij er op terug komen.
De volgende dag komt vader thuis van zijn werk en Frans (hij is dus die jongen) vraagt hem verwachtingsvol of hij iets meer over die brommer kan zeggen waarop ons Pap hem antwoordt:
“Vanavond om zes uur kun je bij de Cemsto, beginnen. Je kunt bij Organon gaan schoonmaken”.
Frans heeft na ongeveer twee jaar lang de meest smerige ramen te hebben schoongepoetst zelf zijn eerste brommer kunnen kopen.
Daar heeft ons Pap toch maar mooi voor gezorgd…
Zijn Grote Fiets
Schuin tegenover mij zit Sjaak.
Welke Sjaak? We hebben er nogal wat in onze familie!
Sjaak van tante Han...
Samen met Mien, zijn vrouw, hebben we het over ons Pap en als we het over het huisje van opa en oma, tegenover Bloemskerk, hebben, zegt hij ineens:
“Ik zie z’n fiets met dat grote zadel nog tegen de heg staan!”
Inderdaad, die grote zwarte fiets, waarop ons Pap, trots als een pauw, drie van zijn kinderen laadde. Naar tante Jans of naar tante Han, om de door ons Mam gebreide nieuwe kleertjes te showen.
Zou het dezelfde fiets zijn geweest waarvan onze Willy het slot uitprobeerde? Alleen vervelend, dat hij op dat moment achter op de pakkendrager zat terwijl ons Pap van een dijk affietste!
Die grote fiets, waarop hij zijn drie jongste kinderen naar de “Eendjesvijver” (heel toepasselijk aan de Vijversingel gelegen) meenam. Anton voor in het stoeltje en Franca en ik, kibbelend, achterop.
Met diezelfde fiets reed hij trouw elke zaterdagmiddag naar zijn moeder. Die woonde in het Sint Martinushuis in Nuland. Een bejaardenhuis, gerund door nonnen. Op vele van die tochten zat ik bij hem op die fiets, achter zijn rug, en hij wees mij vaak op allerlei dieren en planten, die er langs de kant van de weg te zien waren.
Dus ons Pap heeft zijn hele leven gefietst?
Nee... Hij heeft ook weleens op zo’n buikschuiver van een van mijn broers gereden. Zelfs helemaal naar Ton en Maria in Maarheeze.
Als mijn geheugen mij niet bedriegt waren we met zijn drieën; Onze Frans met zijn rode Kreidler Florett met mij achterop en ons Pap met een grijze Union Sachs van onze Willie.
Alleen die bril, die ons Pap op had, zo eentje met van die grote, gele glazen…dat had voor mij niet gehoeven! Dat zag er toch niet uit!
Voordat ons Pap ziek werd heeft hij nog een Mobylette aangeschaft.
Daar heeft hij helaas niet lang plezier van gehad.
Een tijdje na zijn overlijden wilde ons Mam dat ding wel eens gaan uitproberen.
Maar nadat ze op “de Pad” eerst bijna in de heg was beland en bij een tweede poging op een centimeter na die Mobylette tussen de spijlen van de toegangspoort van de verderop gelegen tapijtfabriek had geparkeerd, heeft ze toch maar het wijs besluit genomen, om die brommer van de hand te doen.
Verrast in het Korenveld
Ergens in 1956 is ons gezin verhuisd naar de Van Speijkstraat. Als je vandaag de dag door die straat loopt kun je er bijna geen voorstelling van maken, dat ten tijde van die verhuizing, dit de laatste bebouwing aan de zuidkant van Oss was.
Voor ons huis lagen velden, door eikenwallen gescheiden van akkers. Er stonden boerderijen en een stukje verderop lagen uitgestrekte bossen.
Deze omgeving was één grote speeltuin met tal van mogelijkheden om vele avonturen te beleven.
En wat was er nu mooier voor een knulletje dan te spelen in een korenveld? In zo’n veld met van die manshoge korenhalmen kon je jezelf geweldig verschuilen. Het was daarom een uitgelezen plek om verstoppertje of cowboytje te spelen.
Op ongeveer twintig meter vóór ons huis lagen van die uitgestrekte graanvelden.
Daar moesten wij uitblijven!
Zeer zeker van de boer, die je een draai om je oren of een schop onder je kont zou geven als hij je in zijn veld betrapte, maar ook ons Pap moest er niet van weten. Van dat graan zou brood worden gemaakt en je speelde niet met etenswaren!
Maar zoals dat gaat… je wilt niet altijd naar je ouders luisteren en als buurtkinderen er ook nog eens in gaan spelen ga je al snel de fout in.
Samen met zijn vriendjes Wimke en Theo lag het ventje in een hinderlaag om vanuit hun schuilplaats in het koren een stel kinderen die voor indianen moesten doorgaan, te overvallen.
“Sttt… ik hoor ze aankomen” fluisterde het manneke en bijna op hetzelfde moment werd hij bij zijn broeksband beetgepakt.
Hij vloog een meter of wat door de lucht om een stukje verder tussen de halmen neer te ploffen!
Pietje wist vrijwel meteen wie voor deze onverwachte luchtdoop verantwoordelijk was en stoof samen met zijn vriendjes het veld uit.
Zijn buurjongen had de dader ook herkend.
“Wat is jullie Pap sterk!” zei hij met bewondering in zijn stem.
“Hij is veel sterker dan die van mij! Maar ja… dat is maar een bakker”.
Ja, dat kon dan wel zo zijn maar ik nam me wel voor om voortaan alleen dan in het korenveld te gaan spelen als ik zeker wist dat ons Pap naar zijn werk was.
Plat Proaten
Ons Mam was al d'n ollinge mèrge de roamen oan’t zéume en de durpels oan’t boene as ze zie da dun pastoer inens op de klep is gevalle.
Ze drûgt d’r haant af, lupt de huiskoamer binne en gift de pastoer un haant.
Dur mens zit met’um oan toffel en ze hebben un gleske snivvul veur dur stoan.
Ze hurt dat ie wir gruwelik plat oan’t proaten is.
Da veint ze moar niks en ons Pap en dun pastoer heuren dur zeige:
“Wim, praat toch niet zo plat tegen mijnheer pastoor”.
De pastoer laagt en zè:
“Bertha, loat’um toch proate, hij zeej niks verkiert en ik verstoa’m wel…”
Onder de Tafel
Ze heeft al zó vaak in haar bed naar het feestgedruis, dat uit de woonkamer kwam, liggen luisteren. Al verschillende keren is ze door haar ouders naar boven gestuurd als ze ’s-avonds op de onderste treden van de trap zat om maar niets te hoeven missen van de gezelligheid van een verjaardagsfeest of zo.
De huiskamer is dan gevuld met het gebuurt van haar vader en moeder, oudere broers en zussen, ooms en tantes, neven en nichten en het klinkt toch zo gezellig.
Deze keer gaat ze het anders doen; ze zal erbij zijn!
Vanavond wordt de verjaardag van haar moeder gevierd en ze is al vroeg onder de tafel in de woonkamer gekropen.
Veilig verstopt achter het laaghangend tafelkleed zal niemand in de gaten hebben dat zij daar zit. Zo kan ze alles horen van wat er op het feest gebeurt.
Ze heeft echter niet door dat haar schuilplaats niet zo onzichtbaar is dan zij denkt. Haar vader heeft al heel snel de in witte kniekousen gehulde beentjes van zijn jongste dochter onder de tafel waargenomen.
Hij legt zijn vinger op zijn mond en wijst met zijn andere hand naar de tafel. De gasten hebben vrijwel meteen door wat hij bedoelt. Niemand laat dan ook merken dat het wicht al is opgemerkt.
Het meisje zit nu al een paar uren onder die tafel en eerlijk gezegd; ze vindt er helemaal niets meer aan! Ze verlangt zelfs een beetje naar haar warme bedje.
Als later op de avond de gasten één voor één vertrekken en ze haar ouders aanstalten hoort maken om naar bed te gaan, raakt ze een beetje in paniek.
Maar nog steeds durft ze niet onder die tafel uit te komen.
Dan wordt ineens het tafelkleed een stukje opgetild en ze hoort haar vader zeggen:
“En…denkte da ge ok noar bed wilt, vrouwke?”
Dat wil ze zeker!
Even later ligt ze veilig tussen de dekens. Ze neemt zich voor bij het volgende feestje toch maar in haar bedje te blijven.
Soerabaja
Met ouders, die allebei met zo een prachtige zangstem begiftigd waren, zou je wellicht mogen verwachten dat hun kinderen ook regelmatig hun stembanden fraai zingend in beweging brachten.
Helaas, niets is minder waar. Maria zingt momenteel in een koor en zelf heb ik in mijn jeugd nog in een beatbandje gezongen maar daar houden volgens mij de zangcapriolen van de kinderen van Wim en Bertha wel mee op. Heb je trouwens onze Frans weleens horen zingen? Zo ja… moet ik nog meer zeggen?
Toch schuilde er een zangtalent in de jongste van het stel zoals uit de navolgende anekdote blijkt.
Het was in 1963 dat op Radio Luxemburg regelmatig die grote hit van Anneke Grönloh voorbij kwam. Inderdaad, Soerabaja en ons Pap zong het vaak en hard mee.
Nu had hij in die dagen een schaduw. Zag je ons Pap dan zag je op een paar passen afstand een klein ventje met een blonde krullenkop. En dat kereltje was blijkbaar zo geïnspireerd door het gezang van zijn vader, dat hij uit volle borst met hem meezong.
Alleen had de kleine deugniet een eigen tekst voorhanden. Hij had het niet over die stad op Java maar tot zijn eigen en zijn vaders jolijt zong hij luidkeels:
“Soere Poepie, Soere Poepie”.
Wij, zijn huisgenoten, hebben dat wekenlang moeten aanhoren. Op het laatst tot vervelens toe.
Alleen zijn grootste fan bleef het geweldig vinden.
Niet te Beschrijven
Zou ik Adriaan van Dis, Maarten ’t Hart of Ronald Giphart heten, dan kon ik misschien een bepaald gevoel schetsen of het zelfs naar de lezer kunnen overbrengen.
Dat ene gevoel krijg ik ondanks diverse pogingen daartoe niet beschreven.
Soms lukt het me om met “beeldend” schrijven er dichtbij te komen, maar om met woorden tot de kern van dat specifieke gevoel door te dringen lijkt onmogelijk.
Daarom zal ik het toch met het “beeld” moeten doen.
Ons Pap, die zittend in zijn “gemakkelijke” stoel, aardappelen schilt en zoals bijna altijd zingt...
Geborgen tussen zijn armen zit een klein blond meisje op zijn schoot.
Zij voelt zich veilig en geliefd.
Het is dat warm gevoel van mijn zusje, dat ik niet in woorden kan vatten.
Een gevoel, dat zo kostbaar en waardevol is, dat het haar er toe brengt om een halve eeuw later over deze herinnering aan ons Pap te zeggen:
“Het was zo fijn en veilig, dat ik het ontzettend graag nog één keer zou willen meemaken”.
Mijn Vader was een Tovenaar…
Toen de televisie nog in de kinderschoenen stond en het aantal nederlandse netten zich nog beperkte tot één was Fred Kaps, de goochelaar, een graag geziene gast in onze huishamer.
Geweldig was het te zien hoe hij touwen in tweeën knipte om ze even later weer als één geheel uit een hoge hoed te toveren.
Hij stopte een groot aantal pingpong balletjes in zijn mond en haalde diezelfde balletjes daarna met speels gemak uit zijn oren.
Met onder andere kaarsen, kaarten, sjaals en dobbelstenen deed hij nog tal van andere vliegensvlugge trucs.
Wat te denken van zijn wereldberoemde act met het kleine zoutvaatje waaruit hij minutenlang zout liet stromen zodat er op de vloer een bergje zout ontstond.
Al die verbazingwekkende trucs waren geweldig om te zien maar wij hadden ook een tovenaar in huis.
Echt waar… ons Pap kon ook toveren!
Zonder te verblikken of verblozen haalde hij zomaar bij onze Sjaak een vork vanachter diens oren vandaan!
Maar hij was vooral met muntgeld in de weer.
Met speels gemak haalde hij stuivers uit je oren of uit je neus.
In de armen van zijn kinderen liet hij moeiteloos geldstukken verdwijnen.
Je zag de dubbeltjes en kwartjes in je arm verdwijnen!
Als ons Pap daarna zijn lege handen aan je liet zien zat je uren later nog aan je arm te voelen of de verdwenen munten ergens te vinden waren.
Het was een raar idee om met dat geld in je arm rond te lopen!
Wij, zijn kinderen, zijn er nooit achtergekomen hoe hij dat nu precies allemaal deed.
Vreemd was het wel dat als je hem vroeg zijn kunsten te vertonen hij je altijd liet weten dat hij dat niet meteen kon maar zich even moest voorbereiden.
Waarom en hoe?
Dat is tot op de dag van vandaag nog steeds het geheim van zijn geldverdwijntruc.
Zorgzaam tot het einde
Op de middag van haar verjaardag, zaterdag 7 juli jl., stuurt mijn zus Maria een e-mail.
Daarin vertelt ze over wat ergens begin september 1965 in een nacht, waarin zij bij ons Pap aan zijn bed waakte, is voorgevallen.
Als ik haar s‘avonds op het verjaardagsfeestje vraag of ik die bewuste mail mag “gebruiken” antwoordt ze bevestigend.
Ik zie dat het mijn zus - zoals dat ook bij mij het geval is - raakt.
Dit blijkt met voorsprong het moeilijkste stuk om te schrijven.
Het komt voor mijn gevoel zo ontzettend dicht bij mijn vader dat ik wat er in die laatste nachten voor zijn overlijden is voorgevallen met het meest mogelijk respect wil verwoorden.
Na een aantal pogingen te hebben gedaan besluit ik de tekst van mijn zus letterlijk te gebruiken.
“Een van zijn laatste nachten dat hij er nog was, en ik bij hem waakte, zei hij bij iedere pijnaanval “ ik offer dit op voor” en dan noemde hij een naam.
Zo kwamen zijn familie, kennissen, vrienden en zijn gezin aan de beurt.
Ook heeft hij tijdens een van die nachten tegen mij gezegd dat hij hoopte zolang te mogen blijven leven totdat ons “jungske” op eigen benen kon staan.
Ik heb hem toen heel voorzichtig gezegd dat hij dat helaas niet meer mee zou maken.
Ik zie nog de schrik in zijn grote blauwe ogen”
Niemand sterft graag en iedereen is in meer of mindere mate angstig voor de dood, maar ik denk dat ons Pap bovenal bang was om niet meer voor zijn gezin te kunnen zorgen.
Weg te moeten bij zijn kinderen en er niet meer te kunnen zijn voor zijn vrouw, die alles voor hem betekende.
Verder met het verhaal van Maria…
“ De volgende morgen heb ik Dr. Bollegraaf gebeld, die is snel gekomen, en hij, mijn moeder en ik hebben de situatie aan papa uitgelegd.
Zijn reactie was, dat de maatschappelijk werkster van Hartog (zijn werkgever) moest komen, want hij wilde weten hoe de financiële situatie van mama zou worden.
De bewuste maatschappelijke werkster deed er erg moeilijk over, maar papa was heel duidelijk, en binnen twee dagen was het geregeld en was er voor hem de nodige duidelijkheid.
Dit speelde zich af ongeveer twee weken voordat hij overleed”.
Mekka
Ik heb vannacht over “Mekka” liggen dromen…
Nee, niet over de stad maar over de chocoladerepen, die in mijn jeugdjaren wereldberoemd in Nederland waren.
Melkchocolade, rozijnen en noten; het water loopt me nu weer in de mond.
Hoe gek het voor de objectieve lezer ook moge klinken, “Mekka” heeft voor mij een zodanige speciale klank. Dat heeft alles met mijn vader te maken.
Hij was geen “bloemenman”.
Nee, dat was hij niet echt… maar ons Pap bracht wel elke zaterdag een Mekka voor ons Mam mee!
Wij kinderen wisten het maar al te goed; die was voor ons moeder en wij moesten ervan af blijven.
Maar als zij je een stukje toestopte… Heerlijk!
Waar zou hij die repen indertijd hebben gekocht?
Bij Van Orsouw aan de Industriesingel, bij de HEMA in de stad of bij het winkeltje van Mijnheer Jamin, vooraan in de Floraliastraat?
Ik betrap mezelf er vaak op dat als ik een chocolaterie binnenloop altijd nog kijk of ze er Mekka’s verkopen.
Eigenlijk tegen beter weten in... Ze worden al sinds eind jaren ’70 niet meer gemaakt.
Misschien is het een beetje overdreven maar ik vind het wel mooi, dat zoiets onbeduidends als een reep chocolade een blijvend stukje van de herinneringen aan ons Pap is gebleven.
Lekkere “Butjes”?
“Dat zijn die botten! We hebben die afgepakt van iemand die ze mee naar huis wilde nemen en we zijn vergeten ze op te ruimen” aldus de portier van Den Hartog.
Wat was er hier aan de hand?
Zoals ik al eerder vertelde werkte ons Pap als voorman op de afdeling Sterilisatie. Soms ging hij op zijn vrije zondag naar de fabriek om een partij blikken met vlees uit de sterilisatieketels te lichten. Die werden dan naar de etiketteringafdeling gebracht waar ze de volgende dag van een label zouden worden voorzien.
Vandaag was het een dergelijke zondag en nadat hij met zijn werk klaar was, had hij zijn fiets uit de stalling gepakt en was nog even met de portier in gesprek geraakt.
“Wat stinkt het hier?” vroeg ons Pap waarna de portier op een pakje wees, dat buiten de portiersloge tegen een regenpijp lag.
Het antwoord van de portier kennen we inmiddels.
Nu moet je weten dat die hambotten al een dag of twee, drie in de zon hadden gelegen. Je begrijpt: dat vlees was niet echt meer voor consumptie geschikt! En dan druk ik mij nog heel voorzichtig uit.
Bijna op hetzelfde moment passeerde er een collega.
Mijn vader sprak hem aan: “Hedde zin in butjes?”
De desbetreffende man knikte gretig van ja.
Hij moet last van een hardnekkige verkoudheid hebben gehad anders had hij de stank van dat rottend vlees zeker geroken.
Het pakje met de onwelriekende inhoud werd op de bagagedrager van zijn fiets gebonden en vrolijk fluitend fietste de man met zijn onverwachte buit de fabriekspoort uit en op huis aan.
Ons Pap was een deugniet en een gezellige plaaggeest. Hij hield van een goede grap en was zeker niet vals of gemeen, maar ik vraag me toch af of die bewuste collega er ook zo over dacht.
Kom van dat dak af!
Die eerste hit van een zekere Peter uit Eindhoven is niet bepaald een goed voorbeeld van mijn muzieksmaak. Maar als ik dat liedje hoor moet ik nog steeds aan ons Pap denken.
Het is zomer van 1960 als het volgende zich afspeelt…
Vader fietst de brandgang achter ons huis aan de Van Speijkstraat in en ziet hem alweer op het dak zitten. Natuurlijk vindt hij die zucht naar avontuur van zijn achtjarige zoon wel mooi. In zijn jeugd zat hij zelf regelmatig op het rieten dak van de boerderij of klom hij hoog in de lindebomen die voor op het erf stonden. Maar zijn vaderlijke bezorgdheid maakt dat hij besluit om aan dat geklauter op het dak maar eens een eind te maken.
Hij opent de poort, loopt de plaats op en zet zijn fiets tegen het schuurtje. Nog steeds laat hij niet merken de dakhaas te hebben gezien. Hij loopt de serre binnen waar ons Mam hem begroet.
“Onze Piet zit weer eens op het dak” zucht hij. “Dat moet maar eens afgelopen zijn, vandaag of morgen valt ie er nog eens een keer af!”.
Dit gezegd hebbend loopt hij zachtjes de trap op naar de bovenverdieping en sluipt daarna stilletjes over de vlizotrap de zolder op.
Uiteraard staat het zolderraam open. Het lukt hem om dat heel langzaam en geluidloos te sluiten. Daarna maakt hij de uitzetstang aan een spijker vast. Zo kan het raam niet meer vanaf de buitenkant worden geopend! Het is nu alleen nog wachten totdat zijn zoon merkt dat de terugweg naar binnen is afgesloten.
Op dat moment zal het waarschijnlijk in de hele straat te horen zijn dat die daktoerist naar beneden wil.
Vader is ondertussen weer naar beneden gegaan en verwacht dat Piet al snel een keel zal opzetten. Maar het blijft stil daar boven op het dak.
Ons Pap loopt toch maar eens even naar de schuur. Zogenaamd om er iets uit te halen. Door het raampje in de schuur kijkt hij stiekem naar boven maar er is daar niemand meer te bespeuren. Waarschijnlijk is de knaap naar de andere kant van het dak verhuisd. Vader besluit om aan de voorkant van het huis poolshoogte te gaan nemen en loopt de keuken binnen.
Op dat moment gaat de deurbel. Hij maakt de voordeur open. Wie staat daar voor de deur? Jazeker…, het is Piet. Hoe komt die nu van dat dak af?.
Ons Pap verbergt zijn verbazing en laat het joch binnen.
Zijn zoon loopt wat grinnikend de huiskamer binnen. Deze keer is het hem gelukt om zijn vader een pas voor te zijn.
Natuurlijk had hij zijn vader op de fiets door het “genske” zien aankomen.
Ook had hij opgemerkt, dat deze hem even had aangekeken en daarna gedaan had alsof hij zijn zoon op het dak niet had opgemerkt.
Toen even later het dakraam langzaam was dichtgegaan had het ventje zijn conclusies snel getrokken.
Zijn vader wilde hem de weg naar binnen versperren maar zo vader zo zoon… Piet was letterlijk niet voor één gat (of beter gezegd voor één dakraam) te vangen.
Hij was via een openstaand dakvenster bij de buren naar binnen gekropen en daar zijn weg naar beneden gevonden.
“Hoi” had hij tegen Kaatje de buurvrouw gezegd, die hij in de gang beneden was tegengekomen.
Voordat zij van haar verbazing was bekomen had hij al buiten gestaan.
Een paar weken na dit gebeuren zit ik bij ons Pap achterop de fiets. Op weg naar Nuland waar oma in het klooster verblijft. Als we ongeveer ter hoogte van de Geffense Molen zijn vraagt hij ineens hoe ik toch van dat dak was afgekomen.
Ik vertel hem hoe ik bij van Uden naar binnen was geklommen, alsof het de normaalste zaak van de wereld was, Kaatje in haar eigen huis gewoon voorbij was gelopen en voor haar neus de voordeur was uitgestapt.
Zijn door het lachen schokkende schouders verraden dat mijn antwoord hem wel bevalt.
Reden genoeg om nog regelmatig, al dan niet vergezeld van Theo, Kees of Wimke, de hogere sferen van het dak op te blijven zoeken.
“Witte Gij Dé?”
Bij het verzamelen van “materiaal” kom ik wat zaken tegen, die te summier zijn om in mijn verhalen te verwerken, maar wellicht leuk zijn om te weten.
- Ons Pap werd in 1913 te Nuland geboren. Een exact geboorteadres is niet te achterhalen omdat men indertijd nog niet met straatnamen werkte. Volgens het geboorteregister luidt het geboorteadres Nuland, Wijk A Nummer 5. Navraag bij de Heemkundewerkgroep Nuwelant leerde mij dat zijn geboortehuis waarschijnlijk in de Nulandsestraat, dat is de straat van het Heeseind naar Geffen aan de polderkant van de spoorlijn, heeft gestaan.
- Het weer van zaterdag 26 april 1913. Matige wind uit het zuiden. De minimum temperatuur was 7.7 °C en de maximum temperatuur 16.1°C. De zon scheen tien uur. Er viel geen neerslag.
- Ik heb nog een beschrijving van Tante Fien over de indeling van hun geboortehuis gevonden. Voor de geïnteresseerde: “Er was een grote schuur, een deel, stal en voorstal. Een zolder en een hooizolder. In het voorhuis waren er drie kamers, een opkamer, keuken en kelder. Voor de boerderij stonden twee hele grote lindebomen.”
- Een stukje verder van ons huis aan de Heescheweg lag het café “Kiskes” met de daarbij behorende speeltuin. Ons Pap heeft in die kroeg nog een paar weken gewerkt, maar kwam toch al snel tot de conclusie dat er geen toekomst als ober voor hem was weggelegd.
- Tijdens de retraite in Vught heeft hij een film over de lijkwade van Turijn gezien. Deze maakte zoveel indruk op hem, dat hij overladen met folders thuiskwam en hij zijn kinderen er wekenlang iedere avond over vertelde.
- Hij heeft ook een opleiding tot houtvester afgerond. Helaas zijn de bewijsstukken, zoals een diploma en studieboeken, door de verscheurende handen van zijn twee oudste kinderen verdwenen.
- Hij heeft voor de oorlog nog in West-Falen, Duitsland, gewerkt. Hij vertelde dat daar de fruitbomen gewoon langs de kant van de weg groeiden en je er zoveel van mocht eten als je wilde. Volgens mij hebben bijna al zijn kinderen, toen ze de eerste keer in Duitsland kwamen rondgekeken of dat wel klopte!
- Wij kennen hem als ons Pap of Wim. In zijn jeugd was zijn roepnaam “Hermus” en op de boerderij van Witlox “Willem”.
- Als er een kindje was geboren kwam er in die tijden een maatschappelijk werkster op huisbezoek. Gewoon om te kijken of alles goed ging met moeder en kind. Ons Mam had er een hartgrondige hekel aan. Zij vond het maar een bemoeial en liet dat ook merken: “Wat weet zij van een huishouden, ze heeft er zelf geen en ze is zelf niet getrouwd!” bromde ze dan. Tijdens het dinsdags koffiekransje met haar zussen, werd er nog eens fijn over nagemopperd.
- Vandaag de dag kun je in de bekende supermarkten bijna al je boodschappen op één en dezelfde plek kopen. Tot de jaren zeventig kwamen ze nog allemaal aan huis: Harrie Bottema, de bakker, op zijn fiets met een mand voorop. Hij trakteerde regelmatig op stukken peperkoek. Cornielje, de kruidenier, die elke week de boodschappen kwam “opnemen”. Gerrit van tante Han, die dat ook deed; maar dan voor de visboer.
Het “Rommenneke” van de melkfabriek aan de Boterstraat. Ik ging hem zaterdags vaak helpen en kwam dan met een paar kwartjes en een grote ijsco tevreden op huis aan. De kolenboer en het “Bromoliemenneke” met zijn zoon. De “Wamelse boeren”, die van over de Maas kwamen en waarbij ons Mam elke week een krat appels kocht. - Dat oom Jan een keer verrekte boos op ons Pap was toen hij merkte dat die een kip had begraven. Die was, om hem onbekende redenen, naar de eeuwige jachtvelden verhuisd en ons Pap vond haar niet meer voor consumptie geschikt. Toen oom Jan op visite was en dat hoorde groef hij de kip, die al een dag of twee in de grond had gezeten, op en nam hem mee naar huis. “Da doedde toch nie!” mopperde hij tegen ons Pap.
- In de Heescheweg stond er in de kamer een Brabantse kachel. Ons Pap vond het leuk en lekker om er samen met zijn kinderen appels op te poffen. Wij weten wat voor een “poets” ons Mam was…. Die vond dat dus helemaal niet leuk!
- In de beginjaren van de televisie werd een avondje kastje kijken afgesloten met de zogenaamde “dagsluiting”. Deze werd voornamelijk verzorgd door Pater Leopold Verhagen en Mgr. Bekkers, Bisschop van Den Bosch. Toen deze laatste het voor die tijd zeer revolutionaire idee opperde, dat de mensen zelf over het aantal kinderen wat ze wilden krijgen, moesten kunnen beslissen en daarvoor anticonceptie moesten kunnen gebruiken, bleek uit het nadrukkelijk knikken van zijn hoofd dat vader het roerend met hem was. Ons Pap had voor die tijd eigenlijk wel moderne opvattingen!
- Dat ome Piet bij het zien van het door ons Pap getimmerde “stokpaardje” verbaasd uitriep: “Wé hedde nou toch wér gemakt!” en zelf voor een beter gelijkend stuk speelgoed zorgde.
- Dat volgens onze Frans ons Pap gruwelijk lekker “erpel” en spekpannenkoeken kon bakken…
- Hij geen beleg op zijn brood deed als hij ging werken. Immers bij Den Hartog hadden ze vlees zat!
- Onze Frans en Willie waren nog al eens op de “bleek” aan het worstelen. Ons Pap zag dat graag en gaf het nodige commentaar. Frans was lenig en Willie was sterk aldus hun vader. Hij maakte de fout om een keer Willie uit te dagen. Die ging zo fanatiek met zijn vader in de slag dat ons Pap ongeveer twee weken lang zijn hoofd bijna niet meer kon draaien.
- Dat ons Pap ervan kon genieten om te “steggelen” met tante Jans. Of om het voor de jongere lezer wat duidelijker te maken … tante Jans op de kast te jagen!
- Dat ons Pap echt alles kon… Van haarknippen, wasdraaien, matrassen repareren, tuinieren, fietsen repareren tot aan schoenenlappen toe.
- Als je thuis kwam en je had gevochten hij vroeg “Hed’um geraakt?” Als je dat bevestigend kon beantwoorden je door hem werd beloond met een “Dan hed’ut goed gedoan!”.
- Ons Pap een keer de brommer van onze Frans heeft geleend om ermee naar oma in Nuland te rijden. Met ons Mam achterop vertrokken ze. Wat er onderweg is gebeurd is in de geschiedenis verloren gegaan. Maar het was blijkbaar zo heftig geweest, dat ons Mam bij thuiskom liet weten “nooit meer bij hem achterop te kruipen” en dat ook nooit meer heeft gedaan.
- Als ons Pap zondags naar Top was geweest en hij thuis kwam, dan moest meteen de radio aan voor de uitslagen en commentaar van de wedstrijden. En dat vond ons mam niet zo fijn”. (Aldus Maria)
- Ons Pap zijn jongste dochter "mijn klein koffiezettertje" noemde.
- Ik in “Soerabaja” het in eerste instantie over de zangcapriolen van de “nakomelingen” van Wim en Bertha had. Dat na onderstaande opmerking van Anton ik dit in “kinderen” heb gewijzigd. (Ik moet hier als vader wel even m'n 3 B's vermelden die flink wat optredens op hun CV hebben met het koor Joy of de Promconcerten daar heeft zelfs een paar jaar geleden nog een artikel over in de krant gestaan, op de Peellaan wordt nog regelmatig (meerstemmig) gezongen)
- Ons Pap een korte tijd pijp heeft gerookt. Anton imiteerde dat en liep met een pijpje in zijn mond en met zijn handjes op zijn rug soms een paar stappen achter ons Pap aan. Dat “roken” was snel afgelopen, toen het ventje viel en daarbij zijn gehemelte open haalde.
- Dat onze familienaam niets met de plaats Rosmalen te maken heeft maar verwijst naar een oude paardenmolen (“Rosmolen”) in Grave. Aldus Eric van Rosmalen (kleinkind van ome Driek), die in de jaren ’80 leraar van Elwin aan het TBL was en stamboomonderzoek heeft verricht.
Knalkurkpistool
Bij Speet, een speelgoedzaak op Den Heuvel, had ik het in de etalage zien liggen.
Een zwart knalkurkpistool met aan de voorkant een draaiende schijf waarin je een stuk of zes knalkurken kon doen. Een knalkurk ziet er uit als een kurk die in een wijnfles zit alleen is een knalkurk gevuld met kruit. De knal ervan was behoorlijk hard en te vergelijken met die veroorzaakt door zo’n groot rotje ook wel Kanonslag genoemd.
Hoe ik eraan ben gekomen weet ik niet meer maar op enig moment liep ik de hele dag met dat ding rond het huis te knallen.
Het vervelende was dat ons Pap de nachtploeg had en overdag zijn slaap moest inhalen.
In “De Grijnsploeg” vertelde ik al dat hij erg veel moeite had met slapen overdag.
En nu liep dat jong van hem nog eens de godganselijke dag met dat pistool lawaai te maken.
Een logische reactie zou zijn geweest dat hij uit bed was gekomen en me op een niet aan duidelijkheid ontbrekende manier had vertelt dat het met dat geknal afgelopen moest zijn en dat hij mijn schietgerei in beslag had genomen.
Nee, ons pap pakte dat heel anders, veel subtieler, aan…
“Jungske, kom eens” zei hij en hij nam me mee naar buiten en wees naar de dakgoot.
”Er zitten overal nestjes met jonge mussen onder de pannen en die jonge beestjes zitten allemaal in de dakgoot”
Je kon van beneden af natuurlijk niet in die goten kijken maar ik stelde me voor dat er wel een tiental musjes naast elkaar op een rij zaten.
“Die horen jouw knallen en daar schrikken ze zo erg van dat ze uit de goot naar beneden vallen”
“En dan zijn ze dood”
Vanaf dat moment heb ik dat pistool alleen nog maar ver van de huizen gebruikt en was ons Pap van dat geknal verlost.
Zo zie je maar weer dat je met een zachte aanpak veel meer kunt bereiken dan met een harde hand!
Klittenband en Toon
Ons Pap kon een grap zeker wel waarderen. Maar ik waag het te betwijfelen of hij het echt leuk vond dat ik juist tijdens de zondagse mis kattenkwaad in de kerk uithaalde.
Ik had een nieuwe blouse gekregen. Op zich niet echt bijzonder ware het niet dat het een hele aparte was. Met een voor die tijd vrijwel onbekende sluiting namelijk klittenband.
Nu geeft het een geweldig effect als de man die een bank vóór je zit na het rinkelen van een misbel knielt en je trekt op hetzelfde moment die klittenbandsluiting langzaam open.
Het klinkt alsof hij uit zijn broek scheurt. En zo gezegd (of beter “zo gedacht”) zo gedaan.
Het slachtoffer voor mij greep dan ook onmiddellijk naar zijn achterste.
Uiteraard lag ik in een spreekwoordelijke deuk!
Mijn vader keek mij alleen maar aan...
Toen we later naar huis liepen gaf hij mij te verstaan het wel leuk te hebben gevonden maar dat ik zulke streken in de kerk maar liever achterwege kon laten.
Over kerk gesproken...
Ons Pap was collectant. Zondagmorgens liep hij met een lange stok waaraan het uiteinde een fluwelen netje was bevestigd langs de kerkbanken om bij parochianen offergaven in de vorm van munten en soms papieren geld te verzamelen.
Uit waardering voor dit vrijwilligerswerk kreeg men één keer per jaar een avondje uit aangeboden.
Op een doordeweekse avond kleedden mijn ouders zich in hun “beste goed” en met een bus vol andere vrijwilligers vertrokken ze naar de One Man Show van Toon Hermans in de schouwburg aan de Parade in Den Bosch. Bij thuiskomst vertelde ons Pap daarover in geuren en kleuren.
Hij zat er zo vol van dat wij avondenlang van zijn verslagen hebben genoten. Hij raakte er niet over uitgepraat!
Tot op de dag van vandaag kan ik de liedjes van Toon Hermans over de Middellandse Zee en een Ballonnetje niet horen zonder terug te denken aan mijn vader.
Kerstmis en Balkenbrij
Herinneringen aan gebeurtenissen, aan mensen.
Bij de ene komen ze op door een geur, bij de ander door een stuk muziek.
Een foto, een verhaal of een bijna vergeten naam willen ook nogal eens hun werk doen.
Hoewel ik een echt “muziekmens” ben en bij mij belangrijke momenten in mijn leven vrijwel altijd zijn gekoppeld aan muziek, brengt het zien, ruiken en proeven van balkenbrij mij onmiddellijk terug naar een onuitwisbare herinnering aan mijn vader.
In een tijd waarin kerken leeglopen, leegstaan en worden afgebroken kun je het bijna niet geloven, dat je voor het bijwonen van de Nachtmis toegangskaartjes nodig had. Precies zoals je nu moet hebben om bij een concert van een popgigant te kunnen zijn.
Maar zo werkte dat toen wel. Lang geleden in 1960.
Op een donkere decemberavond liep ik aan de hand van ons Pap naar de Pius X-school om ons daar bij een rij geduldig wachtende parochianen aan te sluiten. Allemaal mensen uit onze straat, uit onze buurt.
Nadat een norskijkende mevrouw onze naam op een lijst had afgevinkt, ons Pap de enveloppe met de begeerde kaartjes in ontvangst had genomen, liepen we door de Beukenstraat naar de Van Speijkstraat, naar huis.
Ik letterlijk zo blij als een kind om wat mijn vader mij bij het verlaten van het schoolgebouw had verteld.
Ik mocht mee!
Mijn eerste kerstnacht. Het was zover!
Op 24 december 1960 zo rond een uur of 23.00 ging het in de vrieskou richting de Sacramentskerk.
In het maanlicht zag je overal buurtgenoten op weg naar die Kerk.
Kijk! ... de familie van Uden, van Oss, van den Oever, Vermulst… Hé, daar loopt mijn vriendje Theo. Allemaal op weg naar de Nachtmis.
Bij het kerkgebouw aangekomen stonden er bij de hoofdingang enkele mannen de toegangskaartjes te controleren. Het leek wel of je op het station was.
Ons gezin kreeg een plaatsje aan de linkerkant in de kerk toegewezen met goed zicht op het altaar. Na het rinkelen van de misbellen nam onze pastoor, samen met twee voor mij onbekende geestelijken, en vergezeld van een aantal misdienaars, bezit van het altaar.
Het kon beginnen…
Nu moet je weten dat een Nachtmis bestond uit drie missen! Meestal een wat meer uitgebreide, zogenaamde Hoogmis, gevolgd door twee “gewone”missen. En dat allemaal in het Latijn.
Het zal je daarom ook niet verbazen, dat een zeer groot gedeelte van dit gebeuren aan mij voorbij is gegaan.
Ik was in slaap gesukkeld.
Na door mijn vader met zachte hand wakker te zijn gemaakt ging het richting huis.
Het was zo’n kerstnacht, zoals de meeste mensen tegenwoordig wensen.
Er lag sneeuw, sterker nog, er viel sneeuw. Van die hele kleine ijskristalletjes, die in het maanlicht als diamanten leken te glinsteren. Het was koud… je kon je eigen adem zien.
Omdat iedereen toentertijd lopend naar de kerk kwam was het druk op straat maar hoe dichter bij huis hoe kleiner de stoet mensen werd.
Thuis brandde de kachel en de tafel was, door een gezinslid dat thuis was gebleven, gedekt.
En daar kwam de balkenbrij op tafel. Uitgebakken en vergezeld van (rogge)brood.
Heerlijk! ...maar waarschijnlijk vraag jij je nu af “Wat is daar nu zo speciaal aan?”
Nuchter beschouwt eigenlijk helemaal niets. Maar voor een negenjarig jongetje was het wel hele bijzondere balkenbrij. Dat zat hem vooral in de bereidingswijze.
Een grote pan van het formaat kleine waskuip op het fornuis. Gevuld met een grijze massa, ontstaan door het samenvoegen van o.a. varkensvlees, boekweitmeel en rommelkruid.
Links en rechts hingen twee broers aan de oren van de pan om die op zijn plaats te houden en mijn vader stond boven op het fornuis. Hij had zijn voeten stevig naast die teil neergeplant en roerde met een grote knuppel door de brij.
Tegenwoordig koop ik in de winterdag balkenbrij bij de slager; of liever nog, ik krijg een stuk van volgens het familierecept door Ton en Maria gemaakte balkenbrij.
Als ik dan in de keuken sta en ik leg wat plakken in de koekenpan dan denk ik soms wel eens terug aan ons Pap en zie hem dan weer staan...
Met zijn erg grote voeten op het fornuis.
Zondags aan Tafel
Toen ik het verhaal over balkenbrij zat te schrijven kwam er ineens het tafereel van ons gezin aan het zondagsmiddagmaal op mijn netvlies.
Ons Pap, ons Mam en meestal al mijn broers en zussen aan tafel. Later ook met de “aanhang” waarbij vooral Ton als een soort “vuilnisbak” werd gebruikt. Wat je niet (meer) lustte verdween op het bord van - toen nog - Tonnie. Die at echt alles!
Gezellig!
Dat is eigenlijk het eerste woord wat in mij opkomt als ik eraan terug denk. Het was lekker druk aan tafel en iedereen had wel iets te zeggen. Vooral ons Pap en ook onze Sjaak hadden meestal het hoogste woord.
Gezellig en lekker!
Ons Mam kon ontzettend lekkere groentesoep maken. Je lepelde dan eerst “het nat” op en liet het vlees en groenten tot het laatst liggen. Daar deed je dan wat zilveruitjes of augurken bij en je had een feestmaal.
En het toetje! Schijfjes banaan gemengd met stukjes sinaasappel en daar een flinke dot slagroom of geklopt eiwit op!
In de zomerdag… die “kouwe schotel” van ons Mam…
Het gebeurde ook weleens, dat terugkomend uit de zondagse mis ons Pap spek ging uitbakken. Een pan met spek werd dan op tafel gezet. Je mocht dan met een stuk brood het spekvet “opsoppen”.
Wat te denken van zijn spekpannenkoeken, de “butjes” en varkensstaarten van Den Hartog. De overheerlijke kroketten, die ons Mam weleens met oudjaar maakte.
Het klinkt allemaal behoorlijk vet maar voor het nodige fruit werd ook gezorgd.
Bijna iedere week werd er een kist appels van de “Wamelse Boer” gekocht*.
Op de zolder lagen aan de ene kant de goudrenetten te wachten om tot appelmoes te worden verwerkt (op de andere kant van de zolder lagen aardappelen opgeslagen) en in het seizoen stonden er (zelf langs de weg geplukte) bramen, rode bessen met suiker of “kroezels” en kersen op het menu.
Over kersen gesproken**… Op de tafel werden wat kranten gelegd, ons Pap schudde een grote emmer om en je mocht zoveel kersen eten als je wilde. Er zal later op die dag wel meer van de wc gebruik zijn gemaakt!
Door de jaren heen zijn we met z’n allen gewend geraakt aan allerlei voedsel, waar je in die tijd natuurlijk nog nooit van had gehoord; laat staan had geproefd.
Het aanbod in en aan winkels en restaurants is zo ontzettend veel groter, gevarieerder en totaal anders geworden.
Vergeleken met mijn jeugd zijn we nu gewoon erg verwend…
Maar wat zou ik graag nog een keer aan die “zondagse tafel” willen aanschuiven…
*”Volgens mij word hier (toevallig?) vergeten dat er één broer was, die ik niet bij naam zal noemen (Piet toch?), die zo'n beetje de halve krat leeg pikte en alleen de steeltjes van de appels overhield”…. (Aldus Anton)
**”Even over de berg met kersen. Als ons Pap vakantie had, deed hij altijd geheimzinnig waar hij naar toe ging. Hij ging dan ergens naar toe waar ze "speciaal fruit" hadden. Het was wel altijd op dinsdagmorgen. Het was dan marktdag in Oss.
Wij kenden wel appels, peren en kersen. Ik kan me de dag nog herinneren dat hij met een zak vol perziken thuis kwam.
Ik zie hem nog staan met een grote glimlach op zijn gezicht. “Nou heb ik iets wat ze in heel Nederland niet hebben”.
En wij maar raden. Uiteindelijk kregen we er elk een, en die moesten we met kleine hapjes eten. Dan konden we er lang mee doen. En op deze manier hebben we ook onze eerste sinaasappel geproefd”. (Aldus Maria)
Je mag er van vinden wat je wilt…
...maar ik ben ervan overtuigd dat een mens op spiritueel gebied tot veel meer in staat is dan men (vooral vandaag de dag) denkt.
Als je nagaat dat wij ongeveer twintig procent van ons brein “bewust” gebruiken wat voor onverwachte gaves, krachten en mogelijkheden schuilen er dan nog in de overige tachtig procent?
De afgelopen jaren heb ik zaken meegemaakt die gewoon onverklaarbaar zijn.
Van heel dichtbij heb ik met een paranormaal begaafde vriendin ervaringen beleefd die in het geheel niet te verklaren en soms zelfs niet te bevatten zijn. Het is dat ik er zelf bij stond of zat en mij erover verbaasde.
Anders zou ik zoals sommige van de lezers waarschijnlijk nu ook doen nonchalant mijn schouders hebben opgehaald en het allemaal als flauwe kul hebben afgedaan.
Dat laatste maakt dat ik een hele tijd heb getwijfeld of ik over een opmerkelijke en fascinerende kant van mijn vader wel een stukje zou neerpennen, maar die eigenschap hoort ook bij deze markante en grootse man.
Nee, mijn vader vertoonde absoluut geen “zweverig” gedrag. Hij stond met beide benen heel stevig op de grond.
Maar hij had daadwerkelijk een bijzonder gave; ons Pap kon pijn “bespreken”, pijn afnemen.
Hoe hij die gave heeft “ontdekt” of hoe en van wie hij “het” ooit heeft geleerd is niet meer bekend maar één voorbeeld ervan staat mij tot aan de dag van vandaag nog helder voor de geest.
Het zal ergens in de winter van 1958 of 1959 zijn geweest.
Op de roodgloeiende haard in de woonkamer staat een kan, gevuld met borrelende, kokende melk. Franca en ik zijn in de kamer aan het spelen en op enig moment valt die bewuste kan van de kachel.
De kokende melk gutst over het gezicht en rechterschouder van mijn zusje! De kleur van haar huid verandert in een fractie van een seconde van gezond blank in vuurrood. Ze verbrandt en brandblaren tekenen zich al op haar vel af! Afkomend op het gegil van zijn dochtertje stormt ons Pap de kamer binnen en neemt haar in zijn armen. Hij maakt kleine kruistekentjes boven de door de hitte aangetaste huid. Vader prevelt bijna geluidloos woorden, die lijken op een gebed.
Spoorslags verdwijnt de pijn en nog wonderbaarlijker is dat binnen één dag of wat haar huid zich volledig herstelt en er zich, ondanks die kokende melk, geen littekens vormen.
Dat dit een niet op zichzelf staand gebeuren is geweest blijkt uit wat Maria mij onlangs nog vertelde.
“Ik werkte indertijd bij Laros (een tapijtfabriek vlak bij de Van Speijkstraat) toen ik mij in de kantine ernstig verbrandde aan een grote koffieketel. Collega’s wilden mij naar een Eerste Hulppost brengen maar ik ben snel naar huis gelopen. Ik wist dat ons Pap thuis was. Hij maakte wat kleine kruistekentjes en mompelde een gebed en de pijn verdween vrijwel onmiddellijk. Ook heb ik er geen enkel litteken aan overgehouden”.
Ik wil het hierbij laten.
Nogmaals, je mag er van vinden wat je wilt….
Ivanhoe en Gurth
Begin jaren zestig zond de KRO een serie uit over de avonturen van een ridder en zijn schildknaap.
Van de begin tune weet ik me nog de meeste woorden te herinneren…
“Ivanhoe,Ivanhoe,
Onvervaard gaan wij te paard met Ivanhoe
Waar hij gaat of staat
Wij zijn steeds aan zijn zij
Wij zijn paraat
En zingen vrij en blij………”
Het was voor ons kinderen fascinerend de spannende belevenissen van die dappere ridder en zijn kornuiten te volgen.
Mijn kleine broertje ging er echt helemaal in op. Hij was Ivanhoe!
Maar wie moest dan Gurth, de schildknaap, spelen?
Dat kon er maar eentje zijn… Ons Pap dus!
Wekenlang was ons huis in een kasteel veranderd en Ivanhoe en Gurth hebben er vele zwaardgevechten met een denkbeeldig Zwarte Ridder en andere vijanden uitgevochten.
Zelfs als hij doodmoe van zijn werk thuiskwam moest Gurth, nog even voor het slapen gaan van Ivanhoe, de ideale schildknaap uithangen.
Het blijft een mooie herinnering….
Die kleine ridder met zijn grote helper, die samen zingen….
“ Voorwaarts met Ivanhoe….Met Ivanhoe!”
Een aanvulling van “Ivanhoe” zelf:
“En ik kan me echt nog herinneren dat 's avonds er boeven boven zaten en dat Ivanhoe sneller dan Gurth de trap op rende en dus net iets sneller in bed lag dan hij anders had gedaan.
Iets waar de kinderen van Ivanhoe later niet intrapten”.
Het Pierenbadje
Ik heb vandaag mijn oude buurt opgezocht. Gewoon om eens te kijken hoe het er daar momenteel uitziet. Het voelt een beetje vreemd om weer in de wijk te lopen waar ik een belangrijk deel van mijn leven heb doorgebracht. Niet alleen mijn jeugd heb ik er door gebracht maar ik ben er, nadat ik mijn ouderlijk huis verliet, jaren samen met Ria en Elwin blijven wonen.
Nu ik hier weer door de straten met al die vertrouwde namen loop maakt er zich een wat weemoedig gevoel van mij meester. Ik voel me een beetje ontheemd.
Er liggen hier ontelbare herinneringen en omdat ik behept ben met een lichte vorm van fotografisch geheugen spelen er zich doorlopend beelden van vroeger in mijn hoofd af.
Sommige heb ik in dit boekje al aangehaald, andere houd ik voor mezelf. Vreemd is het te ervaren hoe hele kleine gebeurtenissen zich in je brein kunnen vastbijten.
Het zijn souvenirs uit een ver en kostbaar verleden.
Ineens sta ik op de hoek van de Willem Barendtzstraat en de Industriesingel. Aan de overkant van de laatstgenoemde straat zie ik een grasveld waarop een paar jongens met een bal op een doel schieten. Verderop vermaken peuters zich met een paar felgekleurde speeltoestellen.
Onverwacht slingert mijn geheugen mij terug naar diezelfde plek in de zomer van 1959.
Waar nu die jongens voetballen lag toen een ondiep vierkant kinderbad met in het midden een ongeveer één vierkante meter groot plateau, dat een centimeter of tien boven het water uitstak. Daaruit spoot een grote waterstraal een meter of twee de lucht in.
Het bad zal ongeveer vijf x vijf meter breed zijn geweest met een diepte van dertig centimeter. Een echt groot pierenbad dus.
De Zeeheldenwijk II was toen een zeer kinderrijke buurt en op een zomerse dag krioelde het er daarom in en rond het pierenbad letterlijk van de jongetjes en meisjes. Samen met mijn vriendjes was ook ik vaak in die meute van kinderen te vinden. Spetterend en spelend vergat ik nogal eens dat het inmiddels etenstijd was geworden. Dan werd ik door vader, moeder of een oudere zus en soms broer gesommeerd om uit het water te komen en mee naar huis te gaan.
Ook die dag had ik nog helemaal geen zin om naar huis te gaan als ik mijn vader in mijn richting zie lopen en snel verschuil ik mij achter het plateau.
Als ons Pap rond het bad loopt en mijn verstopplaats dreigt op te merken duik ik snel onder water. Na een paar minuten heb ik geen adem meer en kom voorzichtig boven water en ik kijk of ik mijn vader ergens zie. Nee, die is nergens meer te bespeuren.
“Mooi” denk ik “hij heeft mij niet gezien” en op hetzelfde moment voel ik twee handen om mijn middel. Ons Pap, die met opgerolde broekspijpen in het water staat, hijst me onverwacht het pierenbadje uit.
Daar waar een ander wellicht boos was geworden zie ik hem grinniken om mijn verbazing, dat hij mij toch heeft gevonden terwijl ik mij zo goed in het water dacht verstopt te hebben.
“Jungske, Ik kan oe hendig tussen al die klein jong uithoalen. Ge bent net zo zwart als een Ambonees. Dè hedde van oe moeder”.
Door een passerende vrachtwagen wordt mijn overpeinzing wat ruw verstoord en ik besluit terug te wandelen naar mijn auto, die ik voor ons oude huis heb geparkeerd. Niet rechtstreeks maar ik zigzag door “mijn” wijk en via de Van Galen -, Van Ghent - en de Van Obdamstraat kom ik weer in de Van Speijkstraat.
Als ik later mijn oude buurtje uitrijdt realiseer ik me dat het niet de straten en huizen zijn die zo veranderd zijn. Er is een andere reden dat ik me er niet meer op mijn plaats voel.
Ik mis de mensen die er vroeger de straten vulden!
Ons Pap en Mam, mijn broers en zussen, Ria, Klaas en Toos, Theo, Kees en Wimke en al die andere bekenden van weleer…
Het Manneke op zolder.
Om zeven uur nog even genieten van een tv-kwartiertje met The Flintstones, Huckle Berry Hound of Yogi Bear en daarna naar bed.
En dan begon vaak de ellende…
Op de zolder van ons huis in de Van Speykstraat woonde in 1960 een heel eng en akelig manneke. Midden in de nacht sloop hij via de vlizotrap de schaars verlichte overloop op om in mijn slaap toe te slaan en mij mee naar zijn hol op de zolder te sleuren.
Bijna in iedere droom zag ik hem van die zoldertrap afkomen. Soms had ik het geluk om via het openstaande raam te kunnen ontsnappen en vliegend het veilige luchtruim te kiezen. Maar meestal kreeg hij mij te pakken en moest ik dat monsterachtig gedrocht schoppend en met mijn armen wiekend van mij vandaan houden.
En dan kreeg ik een ontzettende por!
Van wie? Van mijn broer!
Wij sliepen namelijk in hetzelfde bed en onze Frans werd met de regelmaat van een goed lopend uurwerk ruw in zijn slaap gestoord door zijn meer dan onrustig broertje. Achteraf gezien zijn die nachtelijke dreunen wel te begrijpen maar toen ervoer ik het als een wel zeer vervelend bijeffect van die heftige nachtmerries.
Ons Pap moet op een zeker moment iets van mijn slaapprobleem hebben vernomen. Een zekere avond kwam hij op de rand van mijn bed zitten. Op zijn vraag wat er aan de hand was vertelde ik hem over het manneke op zolder.
“Ik zal ervoor zorgen dat hij voortaan wegblijft en van de zolder verdwijnt” stelde mijn vader mij gerust.
De daad bij het woord voegend pakte hij een stoel en zette die voor de deur van de slaapkamer van ons Pap en ons Mam en ging daar op wacht zitten.
Opgelucht en gerustgesteld viel ik al snel, door het zand dat Klaas Vaak in mijn ogen had gestrooid, in een droomloze slaap.
Af en toe schoot ik die nacht nog wat angstig wakker en keek ik schichtig of mijn bewaker er nog steeds zat.
Tot mijn geruststelling zag ik aan de schoenen en de broek, die ik vanuit mijn bed in de deuropening kon zien, dat mijn vader nog steeds op mij paste.
De daarop volgende avonden stopte ons Pap mij steeds in bed en nam daarna trouw zijn plaats op de overloop in. Zijn aanwezigheid zorgde ervoor dat na een nacht of tien ik nachtmerrieloos was en ook geen porren meer van onze Frans kreeg.
Pas veel later hoorde ik van ons Mam dat ons Pap, als ik in bed lag, inderdaad iedere avond op die stoel was gaan zitten.
Meestal was ik na een minuut of tien in slaap gevallen.
Nadat hij zich ervan vergewist had dat ik daadwerkelijk in dromenland verkeerde zette hij een paar schoenen onder en een met papierproppen gevulde broek op die stoel en ging naar beneden…
Een Lied van Tante Riek
Op maandagmorgen rond een uur of half elf rinkelt de deurbel. Ik maak de voordeur open en begroet mijn zus Franca. We hebben afgesproken om over haar herinneringen aan ons Pap te praten.
Qua leeftijd verschillen we niet zoveel en waar we in onze jeugd vaak als kat en hond met elkaar vochten is er al vele jaren sprake van een hechte band. Een band die de laatste jaren alleen maar is verstevigd.
Daarom valt het niet mee om mijn reeds geschreven verhalen niet met haar te kunnen delen.
Ik wil het puur houden en haar herinneringen vooral niet “kleuren”. Ons gesprek levert voor mij weer wat “schrijfstof” (variant van “gespreksstof”) op en het is mooi te merken dat zij eenzelfde beeld van ons vader heeft als dat ik bij haar zussen en broers heb kunnen herkennen; liefdevol en veilig.
Zij heeft een paar voor mij onbekende foto’s meegebracht. Verder wat vergeelde papieren waaronder de tekst van een lied, dat tante Riek ter gelegenheid van de zilveren bruiloft van onze ouders heeft geschreven.
Naast wat voorvallen uit de jeugd van haar broer schrijft ze ook over haar vriendin, ons Mam, en hoe mijn ouders elkaar al vanuit hun jeugd kenden en hoe ze later verkering met elkaar hebben gekregen.
Omdat het zo leuk is te lezen heb ik een gedeelte van die tekst hieronder vermeld.
Als je het zou willen zingen; het eerste deel is op de wijs van “My Bonny” en het refrein gaat als volgt: “Kleuter, tiener, nu is ze zilveren bruid ja, ja” (2x).
Het Lied
“Ze was er een heel aardig meisje. Ze zat er bij mij in de klas. Ze zong en ze floot als een sijsje, hielp altijd als dat kwam van pas. Refr.
Als wij uit de school huiswaarts togen. Was Hermus ook van de partij. Hij trok er dan zonder mededogen aan de pieken van Bertha en mij. Refr.
En moesten we na school soms blijven. Dan gooide hij keikes door ’t raam. De zuster begon dan te kijven en joeg ons naar buiten te saam. Refr.
Onze wegen die gingen zich scheiden. Wij togen naar Nijmegen heen. En Wimke die ging naar broer Jan toe, naar Deurne ginds in de Peel. Refr.
Hij leerde een meisje ook kennen. Ze was er heel fris en heel kloek. En Bertha en ik brachten samen, met matrozen ons tijd heel goed zoek. Refr.
Zo hadden we saam geheimpjes en de Bruid daar zei steeds tegen mij: “Ik trouw jullie Wim dat is zeker en jij, Riek, zeg met wie trouw jij?”.
En toen ik vertrok naar de Choorstraat en afscheid nam van mijn vriendin. Toen zei ze: “Jij gaat wel naar ’t klooster, maar ik, ik trouw met jullie Wim!”. Refr.
Ze heeft er haar woord steeds gehouden. Ze heeft op haar Wimke gewacht. Maar dat jungske had nergens geen weet van, hij vrijde zijn Keetje heel zacht, Refr.”
In het volgende gedeelte van het lied beschrijft tante Riek op welke wijze de bruidegom en bruid aan elkaar zijn geraakt. Het is goed te beseffen dat deze versie behoorlijk vroom is gekleurd door het feit, dat zij jarenlang als Zuster Marie Jacqueline door het leven is gegaan en bij het schrijven van de tekst zich wat dichterlijke vrijheden heeft veroorloofd. In deze context verwijs ik graag naar “Goede Vrijdag”, dat meer waarheidsgetrouw is.
Vervolg Lied
(melodie “Als mijn vader en mijn moeder naar de markt toe gaan”)
“Toen onze Wim al op ’n keer naar Osse markt toe ging, o ja, ja zo. Kwam hij in Geffen langs de kerk, waar hij naar binnen ging, o ja, ja zo.
Daar zat een meisje vroom te bidden: “Jezus help me toch”. “Ik zou die Wim toch zo graag hebben, Jezus stuur hem toch naar mij, langszij”.
En het wonder dat geschiede daar meteen subiet, o ja, echt waar. Het jungske keek het meidje aan en werd op slag verliefd, op haar, echt waar.
Hij ging seffens naar zijn Keetje en hij maakte ’t uit. Ik heb gevonden in de kerk nu mijn ware bruid, echt waar, zo maar”.
Zoals dat in iedere relatie het geval is zullen er in hun huwelijk ook zeker ups en downs zijn geweest. Maar het moge duidelijk zijn dat de keuze om met elkaar door het leven te gaan een goede is geweest.
Om de woorden van Tante Riek te gebruiken: “Hun liefde is sterk als een muur gebleven”.
Het Boek van Frans
Katholieke Levensschool voor jonge arbeiders, dat is de officiële benaming van wat in het dagelijks leven de “Levensschool” heette.
Voor mij een groot gebouw in de Monsterstraat waar mijn broer Frans zich bekwaamde in ondermeer handenarbeid, timmeren en sport. Wat hij er verder voor lessen volgde wist ik niet.
Wat ik wel wist was dat hij jarenlang het schoolrecord hardlopen en verspringen in zijn bezit heeft gehad. Frans had de snelheid van een haas, het uithoudingsvermogen van een paard en dat gekoppeld aan de lenigheid van een aal… en zie daar de perfecte atleet!
Ik ging er prat op te horen dat jaren nadat hij die opleiding had beëindigd nog steeds zijn prestaties op de atletiekbaan ongeëvenaard waren.
Dat ik niet de enige ben geweest die trots op hem was blijkt uit het volgende.
Het is begin zestiger jaren en Frans is geslaagd voor zijn eindexamen. Het bijbehorend diploma wordt uitgereikt in de met leerlingen, ouders en familieleden goed gevulde zaal van de Cinema Royal.
Een bioscoop met groene en rode pluchen stoelen en waar op het zogenaamde balkon op de achterste rijen tweepersoonsbankjes zijn geplaatst. De wat jongere Ossenaren kennen dit lokaal beter als het “Oude Theater”.
Voor in de zaal zit op een verhoging een verzameling van leraren en leden van het schoolbestuur.
Eén voor één worden de geslaagde jongens op dat podium geroepen en na een ferme handdruk krijgen zij het begeerde diploma overhandigd.
Op enig moment vraagt de schooldirecteur om stilte en aandacht en neemt het woord:
“Bij wijze van zeer hoge uitzondering heeft de leiding en het bestuur van de school besloten om een drietal leerlingen voor hun uitzonderlijke prestaties met een boek te belonen” en als laatste van die drie wordt Frans op het podium geroepen om zijn boek in ontvangst te nemen.
Ons vader is niet echt klein maar lijkt ineens een man van drie meter hoog te zijn geworden.
Hij straalt van trots en zou het liefst zijn zoon op de schouders nemen als ware het alsof onze Frans wereldkampioen honderd meter hardlopen is geworden!
Ja, ons Pap was trots op zijn kinderen!
Trouwens als je wil weten wat voor boek hij bij die diploma-uitreiking heeft gekregen moet je het onze Frans maar eens vragen…
Hij heeft het altijd zorgvuldig bewaard.
Het Fotoalbum van Ons Mam
Wat blijft erover van een leven?
Je kind(eren) en misschien je kleinkinderen zullen na je overlijden het nog wel eens over je hebben. Je leeft voort in je kinderen, zoals men dat pleegt te zeggen, maar als ook die eenmaal “uit de tijd” zijn?
Wat rest er dan nog?
Wat zijn dan nog de sporen en restanten van jouw leven?
Voor wat ons Pap betreft zal er door de Koninklijke Bibliotheek dit boekwerkje worden opgenomen in de Nederlandse Bibliografie en als archiefexemplaar worden bewaard in het Depot van de KB.
Het is een bijzonder idee, dat er ook in een verre toekomst de mogelijkheid zal bestaan dat nazaten van hem nog iets over zijn leven kunnen lezen.
Maar normaliter blijven er naast wat gegevens in de archieven van bijvoorbeeld gemeentelijke instanties meestal slechts wat foto’s over. Het enige bewijs dat je ooit hebt bestaan.
Zoals het “album van ons Mam” dat nu open voor mij ligt.
Als ik het opensla word ik in eerste instantie meegevoerd naar tijden van ver voor mijn geboorte. Ik “zat toen nog in de bloemkool” en de ooievaar was er nog lang niet over uit op welk adres hij mij zou “droppen”.
Op die eerste pagina’s vind ik een paar foto’s van ons Pap en ons Mam als tieners. Die vormen samen met een foto die schijnbaar ter gelegenheid van hun verloving is gemaakt en hun trouwfoto, de enige zichtbare herinneringen aan hun bestaan tot pakweg het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Daarna volgen er nog wat afbeeldingen van hun kinderen, maar het grootste deel van het album is gevuld met foto’s van het zilveren huwelijksfeest van mijn ouders.
De prachtige foto van ons Pap met zijn grote bos rozen, de kiekjes van o.a. de zingende nonnen, het feest thuis en dat in zaal “Steenis” getuigen van een heel speciale dag.
Tot slot zijn daar de trouwfoto’s van de kinderen en die van de doopplechtigheden van de kleinkinderen.
Het leven van twee, voor ons zeer bijzondere mensen, is vastgelegd in een album dat slechts veertig tot vijftig foto’s bevat.
Over een honderdtal jaren zal dit fotoboek misschien nog eens door een achter-achter-achter-kleinkind van ons Pap en ons Mam worden ingekeken.
Ik bedenk me dat hij of zij zich waarschijnlijk zal afvragen wie al die onbekende mensen op die oude foto’s zijn.
Die wat melancholische gedachte maakt dat ik me eens te meer besef hoe nietig wij mensen in de tijd zijn en hoe onbarmhartig ons bestaan in de geschiedenis verwaait.
Ook dat van ons Pap en ons Mam...
Een Suikerzakje uit Giethoorn
Het zal een jaar of dertig geleden zijn geweest dat ons Mam met Ria, Elwin en ik voor een weekje vakantie meeging naar Drenthe en op een zekere dag verzeilden wij in Giethoorn.
We gingen een soort “bruin” café binnen en bestelden wat drankjes en gebak.
Ons Mam zat te stralen!
Het was mij al opgevallen, dat nadat we aan een tafeltje waren gaan zitten zij met meer dan voor haar gewone belangstelling rond zat te kijken.
“Dit heet Café Fanfare en hier is die film opgenomen” en heel enthousiast vertelde ze ergens in 1958 met ons Pap naar de Luxor in de Molenstraat te zijn geweest om die film te gaan zien en dat ze er beiden erg van hadden genoten.
Het plezier aan de film was nog vergroot doordat Harrie Nelissen, de knecht van onze bakker, zo hartelijk en hard had gelachen dat de hele zaal in een deuk had gelegen. Ook had (aldus ons Moeder) ons Pap geweldig moeten lachen om “de dikke kont van Johan Kaart” in een bepaalde scene.
Je kon zien dat de herinnering aan die avond en ons Pap haar roerde en haar stem klonk dan ook wat omfloerst. Maar het was ook duidelijk dat ze blij was iets van wat zij met haar Wim had gedeeld daar in dat café in Giethoorn had teruggevonden.
Hoeveel het haar had gedaan bleek jaren later.
Na haar overlijden vond ik tussen de verzekeringspapieren een suikerzakje. Dat was voor ons Mam belangrijk genoeg geweest om mee naar huis te nemen en het op een veilige plek te bewaren.
Dat kleine zwarte suikerzakje waarop in witte letters “De Fanfare” stond gedrukt.
Een Heel Klein Lichtpuntje voor Ons Mam…
Mijn vader is vandaag begraven en het voelt zo verdomd vreemd, ongrijpbaar en onwerkelijk.
Het is alsof hij maar voor even weg is. Dat hij zo weer terug zal zijn.
Het lijkt alsof ik gevangen ben in een akelige droom waaruit het me niet lukt te ontsnappen.
Sinds lange tijd is de voorkamer vreemd en akelig leeg. Tijdens zijn ziekte heeft daar zijn bed gestaan. Dat was voor mij vrij snel een normaal onderdeel van mijn alledaagse leventje geworden. Ik wist al gauw niet meer beter.
Na zijn overlijden heeft ons Pap daar nog een paar dagen opgebaard gelegen. Wanneer ik ‘morgens vroeg van de trap af kwam kon ik door de soms openstaande deur in die kamer kijken en dan zag ik hem daar liggen. In die verduisterde kamer lag hij. Onbereikbaar opgeborgen achter glas in een houten kist.
Nu is hij definitief het huis uit. Slechts een paar honderd meter van ons huis ligt hij in de grond. Het idee dat we hem daar zo helemaal alleen hebben moeten achterlaten doet me huiveren.
Ik weet niet hoe ik me precies voel. Het is zo ontzettend tegenstrijdig allemaal. Eenzaam en alleen, verdrietig en verwart maar hoe gek het misschien ook lijkt, ik ervaar ook iets van blijdschap.
Blij omdat hij geen pijn meer hoeft te lijden. Het is alsof er een last van mij is afgevallen.
Ik voel me schuldig door die gedachte, ik schaam me een beetje voor dat gevoel.
Het is avond geworden en ik zit met mijn souvenirs van hem op mijn bed. Allerlei kleine dingetjes die ooit onbelangrijk leken heb ik in een boterhamzakje verzameld. Wat pijpstokers, een leeg sigarettendoosje en meer van die soort zaken. Ik wil iets tastbaars van ons Pap bewaren.
Het is onmogelijk te bevatten dat ik mijn vader nooit meer zal zien, kan horen, mag aanraken.
Beneden is het druk. De huiskamer is gevuld met de stemmen van mijn broers en zussen, ooms en tantes, neven en nichten, vrienden en kennissen en tot mijn verbazing (of is het ergernis?) klinkt het daar knus en gezellig.
Op enig moment besluit ik ook maar naar beneden te gaan. Ik wil alleen zijn en eigenlijk ook weer niet.
Als ik de trap ben afgelopen en in de gang sta maakt ons Mam de huiskamerdeur bijna voor mijn neus open en ze wil rechtsaf de keuken inlopen.
In mijn kinderlijke naïviteit zeg ik echt gemeend “Goh, wat is het gezellig hier. Iedereen is blij dat ons Pap geen pijn meer hoeft te lijden” en mijn moeder knikt instemmend en ik voel iets van opluchting omdat ons Mam blijkbaar net als ik ook blij is.
Mijn schuldig gevoel verdwijnt.
Nu ik zelf door het leven en ziekte getekend en bekrast ben kan ik pas echt begrijpen hoeveel pijn, verdriet, radeloosheid en eenzaamheid mijn moeder vanaf het moment dat zij ons Pap moest afgeven tot aan haar eigen overlijden moet hebben ervaren.
Hoe alleen en verloren moet zij zich hebben gevoeld.
Op de dag dat ons Pap is overleden is er voor mij heel veel veranderd maar voor haar is het leven toen voor een heel groot stuk geëindigd.
Toch hoop ik oprecht dat zij, op die avond in september 1965, door mijn onbevangen opmerking heel even blij heeft kunnen zijn. Blij met de gedachte dat haar Wim rust had gevonden en van die bijna ondragelijke pijnen was verlost.
Misschien een heel klein lichtpuntje in voor haar zware en pikzwarte tijden.
Die ene Foto.
Op een zaterdag in augustus 1964 waren mijn broers de woonkamer aan het uitruimen. Het bankstel, de eettafel en stoelen, zoveel mogelijk meubilair werd in de schuur opgeslagen.
In de keuken was Miet Groos, een kennis van mijn ouders, voorbereidingen aan het treffen voor een feestmaal, dat de volgende dag zou worden opgediend.
Schragen met daarop houten bladen, werden in twee rijen in de lengte van de kamer opgesteld en met witte, papieren tafelkleden gedekt.
Klapstoelen werden op hun plaats gezet. Ooms en tantes, neven, nichten en vrienden kunnen er de volgende dag aanschuiven.
Op de kopse kant van die twee rijen werd nog een soortgelijke tafel geplaatst.
Hier zal het “zilveren” bruidspaar met oma en hun kinderen plaatsnemen.
Inderdaad… Mijn ouders zouden morgen hun 25 jarig huwelijksfeest vieren.
Ik zou nu kunnen trachten om die dag te beschrijven. De Heilige Mis, het geweldige middagmaal en in de avond een fantastisch feest met veel gelach en gezang.
Echter, ik wil volstaan met het verwijzen naar één foto, die je hier in dit boekje aantreft.
Wat mij betreft het hoogtepunt van de dag. Waarschijnlijk zijn velen, die deze dag hebben meegemaakt, het roerend met mij eens.
De foto met daarop ons Pap, die met die grote bos rozen ons Mam “toezingt”...
Dat beeld zegt voldoende en ik zou er het zwijgen toe kunnen doen.
Ons Pap, die in een zelfgeschreven tekst, mijn moeder een aubade brengt en haar daarin, in het bijzijn van ons allen, laat weten dat hij zielsveel om haar geeft.
Kijk maar naar die foto en zie die liefhebbende, zingende man met vijfentwintig rozen in zijn handen…
Zie het ietwat verlegen en ontroerd gezicht van mijn moeder…
Ja, ik zwijg maar….
De liefde die deze mensen voor elkaar uitstralen is toch niet met een pen te beschrijven!
Anton’s Wigwam
Het is al een paar uur na middernacht en eigenlijk zou ik rond dit tijdstip mijn oogleden van de binnenkant moeten bekijken.
Maar het lukt nu nog even niet.
Het schrijven over ons Pap maakt blijkbaar even teveel bij mij los. Ik kan niet slapen. Het is alsof ik liters koffie heb gedronken.
Iets houdt me al een paar dagen bezig. Het raakt me! Ik moet het op papier kwijt!
Het simpele en korte verhaal over de indianentent van mijn jongste broertje...
Vooral is het onroerend als je weet, dat deze gebeurtenis zich ongeveer anderhalve maand voor het overlijden van ons Pap afspeelt. Het zegt zoveel over de lieve, betrokken man, die hij was.
3 augustus 1965… de vijfde verjaardag van Anton…
Ondanks dat het voor iedereen (behalve de jongste kinderen) inmiddels duidelijk was, dat hij niet erg lang meer zou leven, stond ons Pap erop, dat die verjaardag gewoon werd gevierd. Alsof er niets aan de hand was.
Voor zijn verjaardag wilde Anton graag een indianentent en die kwam er dus ook.
Tot zover kende ik dit verhaal.
Wat ik tot voor een paar dagen nooit heb geweten is, dat ons Pap wilde, dat die wigwam zo werd opgezet, dat hij vanaf zijn bed kon zien, hoe zijn jongste kind, spelend in die tent, zich blij en gelukkig, een echte indiaan waande.
Ondanks ondraaglijke pijn en het besef van een onafwendbaar einde wilde hij tot het laatst deel uit blijven maken van zijn gezin.
Ik weet het...
In mijn verhalen kom je - als ik het over mijn vader heb - vaak het woord "lief" tegen.
Maar als je het bovenstaande verhaal kent, dan kun je toch geen ander woord gebruiken.
Een lieve Papa!
Mijn Roeping
Het zal ergens in 1960 of 1961 zijn geweest, toen ik mijn vader vertelde “de roeping” te hebben.
Ik had er al een tijdje over nagedacht en wist het nu zeker; ik wilde priester worden.
Je moet weten, dat ons Pap een gelovige mens was en bijvoorbeeld veel vertrouwen in de Heilige Maagd Maria had. Ook waren er drie van zijn zussen als non in het klooster ingetreden. Je kunt je daarom wel voorstellen dat hij erg blij met mijn keuze was.
Een afspraak met de pastoor van onze parochie was dan ook snel gemaakt en op een avond togen mijn vader en ik naar de pastorie.
Ik moet eerlijk bekennen, dat ik me van het gesprek met pastoor Baken niet veel meer weet te herinneren. Ik neem aan dat mijn beweegredenen om geestelijke te willen worden hem niet helemaal hebben overtuigd want hij was van mening dat ik allereerst misdienaar moest worden en daarnaast een paar dagen op een zogenaamd Kleinseminarie moest gaan kijken.
Ik heb daadwerkelijk één dag op het seminarie Beekvliet, bij St. Michielsgestel, meegelopen. Al voor het einde van de dag was het wel duidelijk dat die theologielessen etc. niet aan mij waren besteed. De rector, die op het seminarie de leiding had, was het geheel met mij eens!
Bij mijn thuiskomst deed mijn vader moeite om zijn teleurstelling te verbergen. “Het is toch wel goed” zei hij en gaf me een aai over mijn bol.
Pas een jaar of twee daarna liet hij mij weten dat hij ontzettend graag had gezien dat ik priester was geworden maar dat hij al snel had ingezien, dat een dergelijk ambt niet echt aan mij was besteed.
Mijn misdienaarcarrière heeft trouwens slechts een paar weken geduurd.
Onze Frans kwam regelmatig thuis met van die koperkleurige wekkers die hij won op de Osse kermis. Hij was een meester in het bespelen van de overbekende grijperautomaten.
Op een avond had ik een dergelijk klokje uit balorigheid in mijn broekzak gestopt. De volgende morgen was het mijn beurt om tijdens een vroege klassenmis kapelaan Baars als één van de twee misdienaars terzijde te staan.
En wat wil het geval… Op het moment dat de kapelaan een heilige hostie in de lucht houdt begint die wekker te rammelen!
Baars legt de hostie neer, komt van de altaartredes naar beneden gestormd, grijpt me bij de oren en sleurt me zo de kerk uit!
Ik heb het mijn vader maar nooit verteld dat de oorzaak van mijn “roeping” lag in een kleurentest die tijdens een onderzoek door de schoolarts was afgenomen. Bepaalde schakeringen van dezelfde kleur kon ik niet of moeilijk onderscheiden en daardoor zou ik niet kunnen worden wat ik als jongetje graag wilde; namelijk politieagent.
Dus bleef er maar één optie over… Pastoor worden.
Waarom?
Als kind had je - buiten je ouders en de onderwijzer - maar voor twee personen behoorlijk wat respect.
Dat was allereerst voor de politieagent of “Poetslap” zoals wij hem noemden, die op een Heinkel-scooter door Oss reed en je verbood op het veldje dat voor ons huis lag te voetballen.
Daarnaast was de verschijning van “Mijnheer Pastoor” op zijn zwarte damesfiets in zijn lange zwarte “jurk” en die zwarte hoed met brede rand zeker zo imposant en imponerend.
Ik neem aan dat ik met deze toelichting mijn “roeping” naar genoegen van de lezer heb verklaard!
Soms denk ik weleens… “hoe zou het zijn geweest als mijn vader het verval van de kerk zou hebben meegemaakt”. Dat zou hem zeker diep hebben geraakt.
Het is maar goed dat ik mijn plannen om priester te worden niet heb doorgezet. Gezien alles wat de afgelopen decennia over de kerk uit de doofpot is gekomen was ik met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op enig moment uitgetreden.
Die teleurstelling was voor mijn vader nog groter geweest dan die hij zeer zeker heeft gevoeld toen bleek dat ik niet echt was “geroepen*”…
*”Nou, je had in de zestiger/begin zeventiger jaren nog wel iets over van je "roeping". Ik kan me nog herinneren dat uitgerekend jij me uit de kerk hebt gezet omdat ik te vervelend was” (aldus Anton)
De Groene Baret
Al zijn ledematen doen pijn. Het overleven in het tentenkamp heeft het nodige bloed, zweet en tranen gekost.
Hij is door sloten gekropen, dagen en nachten in touw geweest, zijn laatste restje energie in die speedmarsen verbruikt. Een buitenstaander zal nooit begrijpen hoe hij is “afgeknepen”. Soms riep zijn lijf om rust, om slaap! En dat kreeg het…lopend!
Op zijn tandvlees en met bijna bovenmenselijke krachtinspanningen is hij tot hier op de appélplaats voor de kazerne in Roosendaal geraakt.
“Mutsdassen af!” daar klinkt het verlossende bevel en hij gooit zijn muts op de grond. Het lijkt een eeuwigheid te duren alvorens het bevel “Baretten op” wordt gegeven, maar dan kan hij ook trots als een pauw die begeerde fel groene baret op zijn hoofd zetten.
Tijdens deze ceremonie heeft zijn familie vanaf een afstand moeten toekijken maar nu het officiële gedeelte achter de rug is nemen ook zij bezit van de appélplaats. Gezinsleden en vrienden feliciteren hem.
Als laatste staat zijn vader voor hem. Hij krijgt een stevige hand en ziet hoe zijn vader straalt van trots.
Hij vindt het prachtig dat zijn oudste zoon de ontberingen van de laatste zes weken heeft doorstaan en zich met eer voortaan Commando mag noemen.
Ons Pap was trots; heel erg trots!
Enige tijd later ging onze Sjaak zich bekwamen met het uit ballonen en vliegtuigen springen. Na een aantal sprongen, waarvan een aantal met uitrusting en wapen, sierde de begeerde parawing zijn uniform.En ons Pap belde (of ging “langs”) de krant, het Brabants Dagblad. Een paar dagen later verscheen op zaterdag, 24 maart 1962, het navolgend stukje over de prestaties van zijn zoon in een rubriek die de wat oudere Ossenaren zich nog onder de naam “De Loepkijker” zullen herinneren.“ De dienstplichtige soldaat J van Roosmalen (foutje van Loepkijker), die vorig jaar augustus zijn groene baret heeft gehaald bij het Korps Commandotroepen, heeft het deze week hoger opgezocht.In Schaffen (België) heeft de Ossenaar met vijf sprongen zijn parachutisten-brevet gehaald en is nu, zover bekend, de eerste para* in Oss.De parachutist, die in de Van Speijkstraat 36 woont, heeft de naam Van Speijk wel alle eer aan willen doen door ook de lucht in te gaan maar met dit verschil, dat parachutist Van Roosmalen heelhuids is teruggekomen”.Ons Pap knipte dat artikel uit de krant, stak het knipsel in zijn portemonnee en al gauw bleek hoe fier hij nu eigenlijk wel op onze Sjaak was. Te pas en te onpas liet hij het kleinood aan familie, vrienden en buren zien. Waarschijnlijk soms tot vervelends toe!Zo ook op zijn werk. Totdat ze het daar beu begonnen te worden en een van zijn beste collega’s hem een beetje geïrriteerd liet weten:“Ja Wim, nu weten we het wel! Dat van jullie Sjaak!”Ons Pap was in zijn vaderlijke eergevoel inderdaad heel ver gegaan…Hij had zijn portemonnee “per ongeluk” op de werkvloer laten vallen en wel op een dusdanige manier, dat het bewuste krantenknipsel voor al zijn collega’s goed zichtbaar was!*Een paar dagen later werd e.e.a. gerectificeerd; er waren twee ossenaren onze Sjaak vooraf gegaan. Ere wie ere toekomt. |
Een Kostbare Herinnering
1965
Twee mensen lopen in onze straat.Een vader en zijn jongste dochter.
Hij beweegt zich moeilijk voort op krukken. Zijn door pijn geteisterd lichaam laat hem steeds meer in de steek. Zoals hij in een brief schrijft, die ik een paar dagen geleden voor het eerst onder ogen heb gekregen, gaat hij door een hel van twijfel en angst. Hij voelt zich ellendig en beroerd.
Zij doet wat ze al zo vaak heeft gedaan. Wandelen met haar vader. Een speels meisje van 10 jaar. Onwetend over de ziekte die haar vader heeft getroffen. Ze zou het op dat ogenblik ook niet kunnen bevatten, dat ze over een paar maanden bij zijn sterfbed zal staan. Steeds maar kijkend naar die klok, die in de kamer hangt. Het tijdstip van zijn heengaan voor altijd in haar geheugen brandend.
Vader en dochter lopen langzaam door onze straat.
Ondanks dat hij zich zo ziek en verloren voelt wil hij zijn dochtertje voorbereiden op de ingrijpende veranderingen die haar ontwikkeling van meisje naar vrouw met zich zullen meebrengen. Hij wil dat doen wat hij altijd heeft gedaan: haar beschermen, begeleiden en voorbereiden op het “leven”.
2012
Op een zondagmorgen zitten we in de tuin van mijn zus. Gezellig aan de koffie met gebak.
Voor het eerst hoor ik van haar het verhaal hoe ons Pap een paar maanden voor zijn overlijden haar nog heeft voorgelicht.
Weer een treffend voorbeeld hoe ons Pap was.
Als ik mijn zusje hoor zeggen: “Hij wilde me voor zijn dood nog iets meegeven” merk ik hoe geroerd en tegelijkertijd trots we op ons vader zijn.
Hoe liefdevol en warm kun je als mens zijn om in een tijd waarin het leven je door de vingers glipt nog zo zorgzaam voor je dochter te willen zijn.
De Kabouter
Zoals ik al eerder vertelde hield ons Pap ervan om met zijn kinderen in het bos te gaan wandelen en hij maakte ons attent op wat er daar allemaal leefde en groeide.
Waarschijnlijk heb ik van hem de belangstelling voor de natuur en in het bijzonder voor vogels over genomen.
Een bepaalde herinnering is erg bijzonder vooral omdat ik jaren later als vader hetzelfde met mijn zoon en petekind heb gedaan.
Ik loop nog regelmatig door diezelfde bossen vlakbij ons toenmalig ouderlijke huis en ik weet nog exact op welk pad het gebeurde…. Nu nog komt het gebeuren bijna altijd op mijn netvlies als ik die bewuste plek passeer.
Hoe oud zal ik geweest zijn??
Een jaar of 6, 7??
We zijn met z’n drieën op een zondagmorgen ( inderdaad in de zondagse kleren) vanuit de Van Speijkstraat vertrokken om in “ons” bos te gaan wandelen.
Ons Pap, Ons Franca en mijn persoontje…
Waarschijnlijk heeft ons Pap weer prachtig lopen te vertellen. Als kind werd je keer op keer gegrepen door de prachtige en spannende verhalen, die je van hem hoorde…
En na later bleek nogal eens uit weggestopte boeken kwamen.
Nadat wij een minuut of vijf door het bos hadden gelopen gebeurde het…
Tot onze grote verbazing - zeg maar gerust schrik - dook ons Pap ineens en totaal onverwachts tussen de struiken.
Bladeren vlogen in de lucht en takken zwiepten op en neer.
Hij was verdwenen in wat voor ons kleine kinderen een jungle leek en we konden hem alleen nog maar horen rennen.
Zo plotseling als hij in het bos was verdwenen stond hij ineens weer op het pad voor ons.
Met die voor hem zo kenmerkende ondeugende twinkeling in zijn ogen.
“Ik zag een kabouter en ik had hem bijnaaaa… te pakken! Ik heb wel dit zakje van zijn rug kunnen trekken” En hij liet ons een zakje met oranje snoepjes zien…
We kregen er allebei een. Nadat we een beetje van de schrik waren bekomen liepen we tevreden verder, trots op die geweldige vader, die bijna die kabouter met z’n rode mutsje had gevangen, en een babbelaar van Meneer Jamin in onze mond…
Bloemetjes en de Bijtjes
De lezer zou uit de voorafgaande verhalen de conclusie kunnen trekken dat ons Pap een soort onfeilbare “Super Vader” is geweest.
Nee natuurlijk niet! Als een gewone goeie mens had hij ook zijn zwakkere kanten.
Niet veel… maar hij had ze wel.
Of zijn omgang met het geven van seksuele voorlichting aan zijn zonen daartoe behoorde is misschien te zwaar gewogen.
Voordat in de zestiger jaren in het bijzonder de hippies een aanzet gaven tot een revolutie op dat gebied was het tot die tijd niet gebruikelijk om over seks zo open te zijn. In tegenstelling tot vandaag de dag werden de dingen zelden of nooit bij naam en toenaam benoemd.
Hoewel je ouders er een vreselijke hekel aan hadden hoorde je de meest praktische informatie op “straat” van vriendjes en klasgenootjes. Veel moest je maar proefondervindelijk uitzoeken.
Toen ik een jaar of negen was nam mijn vader mij mee naar de keuken en ging daar aan de tafel zitten.
“Jongen, ik moet jou iets vertellen. Over de bloemetjes en de bijtjes”.
Ons Pap begon te vertellen over hoe die bezige insecten ervoor zorgden dat er ieder jaar nieuwe bloemetjes kwamen aan de jasmijnstruiken die bij ons thuis in de achtertuin groeiden.
“Zo gaat dat ongeveer met baby’tjes en is jouw leven ook begonnen” voegde mijn vader terloops toe aan zijn uitleg over de voortplanting van de plaatselijke flora.
“Papa, ik weet allang waar de baby’tjes vandaan komen” liet ik hem een beetje verlegen weten.
“Witte da echt? Dan hoef ik jou daarover dus niks meer te vertellen” en een beetje opgelucht gingen we allebei verder met de dingen van alle dag.
Dat ik niet de enige was die op een dergelijke wijze door ons Pap werd onderricht blijkt uit een verhaal dat ik uit de mond van onze Sjaak heb mogen optekenen.
Was ik ten tijde van mijn voorlichting een jaar of negen, in de herinnering van onze Sjaak was hij ongeveer twaalf jaar toen zijn vader hem tijdens een wandeling vroeg of hij niet iets wilde weten.
Of hij nergens problemen mee had en meer van dat soort vragen.
Zijn zoon had al snel in de gaten welke kant het met die vragen opging. Zoals hiervoor al eerder aangehaald werd er niets benoemd en vader bleef maar rond de erg hete brij ronddraaien.
En ja hoor … ineens waren ze daar! De bloemetjes en de bijtjes!
Met dat overbekende verhaal probeerde zijn vader hem uit te leggen hoe mensen voor hun nageslacht zorgden.
Sjaak wilde ons Pap wel een beetje tegemoet komen en verzon daarom maar een vraag voor hem.
Zich wel heel erg van den domme houdend vroeg hij “steken hommels dan ook?” waarop ons Pap zijn pogingen om tot opening van zaken te komen maar staakte en het richting huis ging.
Eenmaal daar aangekomen liep ons vader de keuken binnen waar ons Mam met het eten bezig was. Met een toch wat verbaasd “Hij wit alles al” liet hij haar weten dat het laatste woord over de seksuele voorlichting van hun oudste zoon was gesproken.
Ook van onze Frans kreeg ik een verhaal te horen dat hij eigenlijk alles wat hij erover moest weten al wist en dat ons Pap niet echt uitblonk in het geven van dit soort gevoelige voorlichting.
Dat zijn zonen het daadwerkelijk allemaal al wisten blijkt wel uit het feit, dat ze nu alle drie een erg trotse Opa zijn…
De Duiven van Ome Toon
De kans was behoorlijk groot, dat je achter de huizen in de Van Speijk- en Van Obdamstraat een of meerdere duivenhokken aantrof. Onze buren waren fervente “duivenmelkers”.
Zondagsmorgen hoorde je nogal eens een (achter)buurman met een bus duivenvoer in de tuin staan rammelen en hun geroep “kom, kom” was er een vertrouwd geluid geworden.
En als je het dan in je hoofd haalde om lawaai te maken… Het spreekwoord “Als blikken konden doden” zou op dat moment zeer van toepassing zijn geweest!
Ik mocht van ons Pap ook een koppeltje duiven gaan houden. Een groen geschilderde houten regenton, waarop met witte verf nepraampjes waren getekend, werd op een hoge ijzeren paal gezet en dat geheel werd tussen de twee grote jasmijnstruiken in de achtertuin geplaatst.
En toen met ons Pap naar ome Toon. Die had nog twee mooie duiven zitten en die gingen mee naar de Van Speijkstraat.
Geweldig! Ik had mijn eigen duiven!
Maar zoals dat meestal met kleine kinderen gaat verdween na een paar weken de belangstelling voor die twee “dakschijters”.
Op een dag zat ik naast mijn vader in zijn “luie” stoel en hij zei dat het voor de duiven beter was, dat ze terug naar ome Toon gingen. Ze misten hun vriendjes. Dat laatste begreep ik wel en met een beetje tegenzin vond ik het goed, dat ons Pap die dieren later in de week zou terugbrengen.
Een paar dagen later waren de duiven terug naar hun vriendjes en de duiventil werd afgebroken.
Waar die duiventil naar toe is gegaan weet ik niet, wel weet ik inmiddels waar de duiven daadwerkelijk naar toe zijn gegaan.
Jaren later vertelde ons Mam mij eens, dat ze bij onze buren, Van Oss, in de braadpan waren verdwenen! Ons Pap kon het niet over zijn hart verkrijgen om mij echt te vertellen wat er met de duiven van ome Toon zou gebeuren.
Bedoelen ze zoiets nu als ze het hebben over een leugentje voor bestwil?
De Bewaarschool
Begin augustus 1956 was het zover!
Ik mocht (of zeg maar liever… moest) naar de bewaarschool.
Terwijl ik er geen flauw idee van had wat dat was, werd ik in mijn zondagse kleren gehesen en daar ging het, gezeten voor op de fiets van ons Pap, op weg naar de “kakschool” zoals mijn oudere broers het grinnikend noemden.
De kleuterschool lag in die tijd in de Molenstraat naast de meisjesschool, ter hoogte van wat nu nog rest van het Mgr. Boerpark.
Het pand is al vele jaren geleden gesloopt en vervangen door de Jozefkerk maar ik herinner me de trap, die aan de buitenkant tegen de gevel gemetseld was nog tot op de dag van vandaag.
Zoals dat met vrijwel elke “eerste schooldaggang(st)er” het geval was en is stond het huilen mij nader dan het lachen toen ik aan de hand van ons Pap die bewuste trap naar de bovenetage opliep.
In een stoffig halletje moest ik mijn jas aan een haak hangen en grijze sloffen om mijn schoenen doen. Door een toch wel erg overdreven vriendelijk kijkende
mevrouw met een brilletje op haar wipneus werd mij een plaatsje bij het raam toegewezen.
Een palet van angsten begon zich in mijn hoofd te vormen. “Dit wil ik niet” en met een voor een vierjarig kind verbazingwekkende snelheid spurtte ik naar mijn vader en klemde mij vast aan zijn been.
Een aai over mijn bol was mijn deel en nadat ons Pap door zijn knieën was gezakt zei hij: “‘tis vandaag maar voor efkes en ik blijf wel in de buurt. Ik zal buiten wel op je wachten”.
Na deze geruststellende woorden nam hij afscheid en ging ik met een dosis gezonde tegenzin terug naar mijn plek en nam me voor dat “schoolgedoe” maar over mij heen te laten komen.
Om de zoveel tijd keek ik door het raam en zag ik de fiets van ons Pap tegen de gevel van het tegenover gelegen gebouw staan. Hij was dus in de buurt en dat gegeven gaf mij een goed en gerust gevoel.
“Ja, ja…” zal de aandachtige lezer wel denken: “Dat kennen we inmiddels wel! Hij heeft jou weer eens met zijn toch wel hele mooie wijze van opvoeden en beschermen voor de gek gehouden”.
Inderdaad, ons Pap had zijn fiets zo weg gezet dat hij er zeker van was dat ik die door het raam op de eerste verdieping kon zien en was toen zijns weegs gegaan (naar zijn werk of naar huis) om er rond half twaalf weer terug te zijn om zijn (toen nog) jongste zoontje van school op te pikken.
Amandelen Knippen
“Papa, mijn keel doet pijn”.
Een klein kereltje zit op een stoeltje in een lange, wat donkere, gang van het Sint Anna-ziekenhuis, dat toen nog was gevestigd in de Begijnenstraat en nu bekend staat onder de naam “Vita Nova”.
Zijn amandelen moesten worden geknipt had een man, met een witte jas aan, hem verteld.
Het kind had geen idee wat dat inhield en zat wat angstig op dat stoeltje op en neer te wippen.
“Komt wel goed, jungske” “Het is zo over”.
Zijn vader zat naast hem, keek hem bemoedigend aan en het jongetje zocht de hand van zijn papa. Hij legde zijn knuistje in die grote, vertrouwde hand en voelde zich veilig, een stuk minder angstig.
Verder weet ik me alleen nog die misselijk makende ballon, die ik moest opblazen, te herinneren en vooral dat ik de volgende dag zoveel ranja en ijs mocht hebben als ik maar wilde.
Mooi is het verhaal, dat onze Sjaak mij een paar weken terug vertelde…
Eigenlijk komt het erg overeen met mijn ervaringen. Ook hij ging met ons Pap naar het ziekenhuis en voelde zich angstig, terwijl hij op een stoeltje zat te wachten.
Ook hij zocht en vond de hand van zijn vader en voelde zich daardoor een stuk meer op zijn gemak, niet meer zo bang.
Het feit, dat hij de hand van ons Pap vast had verdreef ook bij hem de angst voor de ingreep.
Alleen ons Pap zat links van hem…
En onze Sjaak had de hand van de man, die rechts van hem zat, stevig vast…
Een Laatste Stuk….
Mijn zoektocht naar verhalen over en herinneringen aan ons Pap zit er op. Het is een mooie “tocht” geweest waardoor ik hem nog beter heb leren kennen. Ik herken mijn vader in mijn broers en zussen en zeker ook in mijn zoon en sommige andere kleinkinderen.
Ik heb bij tijd en wijle moeten lachen om de anekdotes over mijn vader. Vaak was ik geroerd om te ervaren hoe bijzonder deze man is geweest.
Soms heb ik mij verdrietig gevoeld omdat ik hem graag veel langer in mijn leven had gehouden.
Veel herinneringen zijn weer opgepoetst.
Mooi zijn de woorden van Anton, die ten tijde van zijn overlijden pas vijf jaar jong was, “Door deze verhalen is ons Pap voor mij weer een beetje meer gaan leven”
Ik wil iedereen die een bijdrage heeft geleverd aan het tot standkomen van dit boekje bedanken.
Mijn zussen en broers die bereid waren hun herinneringen en ervaringen met mij te delen.
Britt, die bij het ontwerpen van de cover voor het boekje, dat over haar opa gaat, mee heeft geholpen.
In het bijzonder wil ik mijn oudste zus Maria en mijn jongste broer Anton hier vermelden. Met hun op- en aanmerkingen en toevoegingen aan mijn verhalen hebben zij in grote mate geholpen om ons Pap op een gepaste manier in dit boekje neer te zetten.
Als een lieve Vader … Unne Gewone Goeie Mens.
Piet van Rosmalen
2012 - 2013